We kunnen het ons nu niet echt meer voorstellen, maar in de middeleeuwen kon men het oppervlaktewater in de steden, het water uit de grachten dus, gebruiken als drinkwater. Mensen gooiden echter steeds meer vuil in het water en na 1600 verslechterde de kwaliteit van het oppervlaktewater zo dat de grachten in steden vaak open riolen werden, voornamelijk in het westen. Hoewel steden een poging deden om het grachtenwater meer te verversen en men verbood om vuil in het water te gooien was het handhaven lastig, ook omdat de waterschappen niet altijd meewerkten. Natuurlijk waren er lokale verschillen in omstandigheden, maar zover nu bekend waren er een groot aantal steden waar het oppervlaktewater niet langer als drinkwater gebruikt kon worden.
De Goudsbloemgracht in Amsterdam, een visueel icoon van de vervuilde grachten. W. Hekking jr., ca. 1850. (Bron: Stadsarchief Amsterdam)
Nieuwe ideeën over hygiëne en vuil water ontstonden eind achttiende eeuw en ontwikkelden zich in de eeuw die volgde. Pas na verscheidene veranderingen in de politieke cultuur, economische bloei en de ontwikkeling van nieuwe technologieën werden deze ideeën opgenomen in de sociale kwestie en geconcretiseerd in de invoering van het rioolstelsel. Ook de samenwerking tussen de steden en de waterschappen verbeterde.
In de twintigste eeuw werd het kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater ontwikkeld, de ideeën bouwden voort op die van de negentiende-eeuwse hygiënisten maar werden ook gevoed door de nieuwe milieubewegingen. De geschiedenis van het oppervlaktewater had ook anders kunnen lopen. Het is uitgelopen op de stichting van afvalwaterzuiveringsinstallaties, maar dit had ook een stadsmestverwerkende industrie kunnen worden. Misschien waren de zuiveringsinstallaties dan wel niet bij de waterschappen terecht gekomen. Wilt u precies weten hoe we van drinkbaar grachtenwater naar de zuiveringsinstallaties van nu zijn gekomen? Het hele verhaal kunt u lezen in het artikel van Petra van Dam hieronder.
Zoals ieder jaar organiseert het Pre-University College van de VU een reeks masterclasses voor middelbare scholieren van het VWO uit Amsterdam en omstreken. Dit jaar werd er bij één masterclass onder andere stilgestaan bij het onderwerp water en klimaatverandering, waarbij behalve Coping with Drought promovendus Dániel Moerman een kunsthistoricus en een theoloog verschillende visies op het onderwerp presenteerden.
De masterclass werd dit jaar in verband met het Coronavirus digitaal georganiseerd, maar er deed toch een grote groep studenten mee van verschillende middelbare scholen. Tijdens de eerste sessie op 11 mei gaf Dániel Moerman zijn deel van de masterclass waarin droogte en watertekort als een gevolg van klimaatverandering vanuit verschillende perspectieven werd beschouwd. Allereerst werd aan de hand van het BNN/Vara tv-programma Waterman stilgestaan bij de huidige waterproblematiek in Nederland die mede veroorzaakt wordt door droogte, maar ook door menselijk keuzes in waterverbruik. Deze menselijke factor in het veroorzaken van droogte en watertekort werd daarna verder besproken met de leerlingen aan de hand van recente wetenschappelijke inzichten omtrent dit thema. Hoewel dit soms pittige stof was werd het door de leerlingen goed opgepakt en kwam het tot een levendige sessie waarin veel vragen werden gesteld.
Daarna werd het thema droogte en klimaatverandering vanuit een historisch perspectief benaderd. Hierbij werd vooral ingegaan op de verschillende wijzen waarop klimaatverandering zich in het verleden manifesteerde en hoe er vanuit verschillende hoeken van de samenleving op werd gereageerd. Dit leidde uiteindelijk tot het hoofdonderwerp, namelijk de verschillende manieren waarop men in het verleden met droogte en watertekort omging. Hierbij werd aan de hand van enkele voorbeelden uit ons huidige onderzoek geïllustreerd hoe binnen een stad als Deventer er verschillende maatregelen genomen werden om droogte te voorkomen. Voorbeelden hiervan waren het rantsoeneren van water, maar ook het opvangen en opslaan van regenwater. Uiteindelijk werden de leerlingen uitgedaagd om na te denken hoe deze ‘oude’ methoden om droogte en watertekort te bestrijden in het heden zouden kunnen worden toegepast. Sommige leerlingen waren bijvoorbeeld verrast over het feit dat er vaak maar weinig wordt gedaan met het opvangen en gebruiken van regenwater, terwijl dit een manier zou kunnen zijn om zowel water te besparen als effectiever gebruik te maken van verschillende watervoorzieningen. Dit soort maatregelen zouden in de toekomst weleens hard nodig kunnen zijn om watertekorten te voorkomen, omdat door klimaatverandering de aarde steeds meer lijkt ‘op te drogen’.
Uiteindelijk moesten de leerlingen in koppels presentaties voorbereiden voor het afsluitende deel van de masterclass. Voor het thema omtrent de historische kijk op droogte en klimaatverandering konden de leerlingen kiezen om via de digitale krantenbank ‘Delpher’ nieuwsberichten omtrent droogte te analyseren voor verschillende droogtejaren in de twintigste eeuw. Twee groepen kozen uiteindelijk voor deze aanpak en focusten op het jaar 1921 en 1976.
Slide van de masterclass sessie van Dániel Moerman
De presentaties vonden plaats op 31 mei, ook digitaal. De leerlingen maakten indruk op ons, alle presentaties waren van hoog niveau. In de presentaties over de droogtejaren 1921 en 1976 werden secuur een tiental aan krantenartikelen geanalyseerd aan de hand van vijf vragen: Welke woorden werden er gebruikt om de droogte te beschrijven? Welke sectoren werden getroffen door de droogte? Waren er verschillen in hoe verschillende kranten de droogte rapporteerden? Was de focus van de artikelen alleen op Nederland of ook op het buitenland? Werden er oorzaken voor de droogte genoemd?
In de presentaties lieten de leerlingen zien dat sommige landen juist profijt hadden van een droog jaar in Europa: de een zijn dood is de ander zijn brood, in dit geval bijna letterlijk want de Verenigde Staten konden door de mislukte oogst in Europa in 1976 veel meer graan exporteren. Ook werd er een link met de huidige situatie gelegd, we herinneren ons allemaal de droge en hete zomer van het afgelopen jaar.
De leerlingen vertelden dat men leerde van de situatie en in het jaar na de droogte preventieve maatregelen nam in de landbouw. Ze benoemden ook dat de natuur vaak de meest getroffen sector was, maar dat er nergens in de door hun gelezen artikelen oplossingen werden genoemd om deze gebieden weer te herstellen. Planten groeiden niet goed meer, bomen vielen om, maar hier werd niks aan gedaan.
Conclusies trekken uit de vergelijking van al deze krantenartikelen was soms nog wat lastig, maar er werd dapper een poging gewaagd. Eén groepje speculeerde dat een deel van het verschil in taalgebruik en diepgang in de artikelen kon worden verklaard door het bereik van de krant; lokale kranten rapporteerden over wat er gebeurde in de omgeving, terwijl landelijke kranten meer de droogte probeerden te verklaren.
Ook de andere presentaties waren interessant. Er werden kunstwerken besproken en vergeleken, en een oplossing gezocht voor waterproblemen in Kaapstad.
Alle leerlingen hadden veel tijd en energie in hun eindpresentaties gestoken, wat zorgde voor een informatieve en leuke middag!
Op woensdag 12 mei hielden we onze tweede buitendag, ditmaal in Leiden. We namen de kans waar om een aantal voorbeelden van drinkwatererfgoed te bekijken. Daaronder vielen mooie pompen in enkele hofjes en we ontdekten daar ook waterkelders. De toegangen waren zichtbaar als putdeksels (afb.1).
Afb. 1. De projectleden bij de pomp van het Meermansburghof. Foto: P. Rumler.
Het meest bijzondere watererfgoed was toch wel de Visfontein (1693) op de Vismarkt aan de Nieuwe Rijn. Hij werd gesticht door het Leidse stadsbestuur ten behoeve van de visverkopers op de markt. De aanleiding werd gevormd door klachten dat in de zomer het grachtenwater niet schoon genoeg was voor de vis die in korven in de gracht bewaard werd. Vermoedelijk gingen de visverkopers na het plaatsen van de fontein over op een andere tactiek en vulden bakken met water uit de fontein om daarin hun vis te bewaren tijdens de markturen. Een schilderij van rond 1600 geeft een gezicht op de Vismarkt (afb. 2). Op de voorgrond liggen grote en kleine vaartuigen afgemeerd met korven en andere objecten. Het kleine gebouwtje aan de rand van de kade vooraan, ter hoogte van de toren van het stadhuis, was het marktaccijnshuisje. Ter rechterzijde staan de lange visbanken van de ‘buytenluyden’, de verkopers van buiten de stad (misschien vooral zeevis?), ter linkerzijde staan de kleinere verkooptafels van visverkopers die burgers van Leiden waren (vooral zoetwatervis?). De Visfontein werd gebouwd op de plaats van het markthuisje.
Afb. 2. Schilderij van de Vismarkt en het gebuurt ’t Paltsgraafschap van de Rijn, ca. 1600. Leiden, Museum De Lakenhal. Bron: Walle, Buurthouden.
De Visfontein, gemaakt van hardsteen en wit marmer, bestaat uit twee delen: een grote verzamelbak geplaatst op een plateau met twee treden en een kolom. De vlakken zijn versierd met witmarmeren platen met vissenschubben en ijsdruppels. Langs de kolom staan twee dolfijnen, half verstrikt in visnetten. Op de kolom bevinden zich twee ‘zeemeerkinderen’ (kinderen met vissenstaarten en vinnen op de plaats waar putti’s vleugels hebben). Zij zitten op schelpen en dragen de zogenaamde kroon van de Romeinse zeegod Neptunus, die naar onze indruk samengesteld is uit de voorstevens van kleine houten (vissers-)schepen. Het water spuit op uit de kroon, uit de dolfijnen, uit kleine bakjes onderaan de grote bak, en zelfs in de bak staat een spuiter. Het laatste lijkt me niet zo handig voor het praktische gebruik door de visverkopers, maar op een afbeelding uit de achttiende eeuw (afb. 3), toen de fontein nog gebruikt werd door de visverkopers, zijn ook stralen vanuit de bak te zien. De fontein is in de huidige toestand niet perse exact hetzelfde als in de zeventiende eeuw, want hij is een aantal keren flink gerestaureerd, maar het achttiende-eeuwse beeld vertoont wel veel overeenkomsten met het huidige. Het geheel was vanaf het begin afgesloten, het water was alleen bedoeld voor de visverkopers. Het aanvankelijk eenvoudige hekwerk is in 1858 geheel vervangen door een nieuw ontwerp gedecoreerd met dolfijnen en tritons, drietanden, verwijzend naar het werktuig van Neptunus (afb. 4). De fontein werkte slechts enkele uren in de ochtend als de visverkopers actief waren en op speciale feestdagen zoals 1 mei en 1 oktober. Deze traditie wordt nog gehandhaafd. Wij waren toevallig op een marktdag in Leiden, dus we konden het kunstwerk met stromend water bewonderen.
Links: Afb. 3. De Visfontein in de 18e eeuw. Bron: Van Mieris, Beschrijving der stad Leyden. Rechts: Afb. 4. De Visfontein anno 2021. Foto: P. van Dam.
Een heel bijzonder aspect van de fontein was wel de watertoevoer. Het water voor de fontein kwam van de Leidse burcht, gelegen aan de andere kant van de gracht (de Nieuw Rijn). Hij bestond (en bestaat) voornamelijk uit een heuvel, een terp eigenlijk, die in de vroege middeleeuwen was opgeworpen als vluchtburcht. Op deze plek bevond zich namelijk een strategische gelegen riviereiland, beschermd door twee takken van de Rijn, de Oude en de Nieuwe Rijn. Onderaan de burchtheuvel werd water opgevangen en van hieruit werd het water met hulp van een paardenmolen via loden buizen ter lengte van 150 m naar een grote waterkelder op de Burcht gepompt. Vandaar liep het water onder de Nieuwe Rijn door, en zelfs door een huis heen, naar de Vismarkt.
De fontein was niet alleen een wonder van watertechniek maar ook een prestigieus, barok kunstwerk van een type dat in tuinen van de aanzienlijken in de zeventiende eeuw voorkwam. Het was dus vanaf het begin veel meer dan een watervoorziening louter voor de markt, het was eveneens bedoeld als sieraad voor de stad. De gerenommeerde Leidse stadsarchitect Jacob Pietersz. Roman (1640-1716), die ook aan het huis Den Bosch en paleis ’t Loo had gewerkt, was verantwoordelijk voor het ontwerp en de realisatie. De bouw en het beeldhouwwerk werden uitgevoerd door de drie beeldhouwers: Jacobus Hannaert, Cornelis Minne en Willem Drijfhout.
De ingebruikname van de fontein op 1 mei 1693 was een feestelijke gebeurtenis en die werd luister bijgezet door het slaan van een nieuwe penning van de stad Leiden. De penning (afb. 5), gegraveerd door Johannes Smeltzing, draagt een afbeelding van de Leidse Maagd gezeten op een stapel lakense stoffen (de voornaamste industrie van Leiden was de textielfabricage) waarover een afbeelding van de Universiteit hangt, in gesprek met een leeuw, die een hoorn des overvloeds uitstort over een ton met Rijnwater. De fontein is afgebeeld aan de rechterzijde van de Maagd aan de voet van de Burcht.
Afb. 5. Penning geslagen t.g.v. de inauguratie van de Visfontein in 1693. Bron: Uittenbroek, Sieraden.
De fontein droeg bij aan het imago van de stad. Hij werd geplaatst op de Vismarkt direct aan de rand van de gracht, maar de Vismarkt was dichtbij het stadhuis, dus de bestuurders konden er in de pauze van een vergadering makkelijk even langslopen en het nieuwe stadssieraad ook laten zien aan hun bezoek. Het stond als het ware in hun achtertuin. Ook op een andere manier droeg de fontein mogelijk bij aan het imago van de stad. De burcht behoorde vanouds toe aan de burggraven van Leiden en was pas in 1651 in het bezit van de stad gekomen. De stad vormde burcht en heuvel om in een groene uitspanning met fruitbomen en een doolhof en er werden herten uitgezet. In de Burcht kon men bier consumeren. De burchtheuvel werd daarmee het eerste stadspark in Leiden, gericht op ontspanning in de buitenlucht voor de burger. Net als de Burcht voegde de bezienswaardige Visfontein recreatieve waarde toe aan de openbare buitenruimte voor de burger. Maar bovendien verbond de fontein de oude voorname burcht met het bestuurlijke centrum van de stad op een wel heel praktische manier: de oude, grafelijke burcht gedegradeerd tot watertoren.
Literatuur
Veldhuyzen, E.J. e.a. (red.), ‘De Leidse monumenten en het Leidse stadsgezicht. Veranderingen van het stadsbeeld/Bouwhistorisch en archeologisch jaaroverzicht’, Leids Jaarboekje (LJ) (1980) 194; (1997) 201.
Mieris, F. Van, Beschrijving der stad Leyden (Leiden 1762-1770), deel 2, 528.
Moerman, I., ‘De Vismarkt’, LJ (1979) 95-112.
Smit, C. Leiden met een luchtje. Straten, water, groen en afval in een Hollandse stad, 1200-2000 (Leiden 2001).
Uittenbroek, M., Sieraden in de stad: beelden en fonteinen in Leiden (Leiden 1999).
Walle, K., Buurthouden. De geschiedenis van burengebruiken en buurtorganisatie in Leiden (14e-19e eeuw) (Leiden 2005).
De nieuw ontdekte kelder is meer dan 3 meter diep. Foto: Stadsherstel Amsterdam/Jan Reinier van der Vliet
Op 26 april maakte Stadsherstel Amsterdam bekend dat onder het Betty Asfalt complex, het theater van Paul Haenen, een achttiende-eeuwse waterkelder is ontdekt. Een fraaie, gewelfde ruimte met twee compartimenten, gelegen ruim 3 meter onder NAP. De kelder is gebouwd om regenwater in op te kunnen slaan en gezien zijn oppervlakte van ongeveer 3 bij 3,6 meter kon er een flinke voorraad in. De kelder werd volkomen onverwachts ontdekt tijdens werkzaamheden aan de fundering van het pand aan de Nieuwezijds Voorburgwal 282. Hoe bijzonder is deze vondst?
De twee compartimenten van de waterkelder. Foto: Stadsherstel Amsterdam/Jan Reinier van der Vliet
Stadsherstel spreekt terecht van een verborgen schat: deze kelder heeft monumentale waarde vanwege zijn buitengewone gaafheid en afmetingen. Maar op zichzelf waren waterkelders of cisternen een bekend fenomeen voordat Amsterdam waterleiding kreeg vanaf 1852. Archeologen troffen er reeds vele in de stad aan, meestal zonder dat ze ernaar op zoek waren. Een overzicht uit 2019 meldt circa 100 archeologische resten van cisternen, klein en groot, van de Jordaan tot in de grachtengordel en in het oude centrum. De archeologie laat daarmee al zien hoe groot het belang van regenwater voor de drinkwatervoorziening van Amsterdam was. Het lastige is wel dat de resten vaak alleen bij benadering te dateren zijn.
Archiefonderzoek door historici kan alleen daarom al een belangrijke aanvulling leveren op het archeologische onderzoek. Sinds enkele jaren richten historici hun aandacht op de geschiedenis van de Amsterdamse drinkwatervoorziening. We weten inmiddels bijvoorbeeld dat het stadsbestuur in 1755 de waterkelders heeft laten inventariseren. Maar liefst 124 regenwaterbakken werden toen gerapporteerd. Verreweg de meeste bevonden zich bij of onder bijzondere gebouwen zoals kerken, stadspoorten, weeshuizen, het West-Indisch Huis en de Waag. Dat is logisch, deze gebouwen beschikten over enorme daken waar veel water vanaf kwam. Het Oude Mannen- en Vrouwengasthuis stuurde een plattegrondje van de vele bakken in en onder het huis mee.
Plattegrond van de regenbakken van het Oude Mannen- en Vrouwengasthuis, met opgave van hoeveel ton water zij konden bevatten, 1755. Stadsarchief Amsterdam, toegang 5039, inv.nr. 799.
Regenwater was dus eeuwenlang een belangrijke, wellicht de belangrijkste bron van drinkwater in Amsterdam. Maar veel dingen weten we nog niet. Was regenwater schoner dan het water dat door ondernemers met waterschuiten uit de Vecht werd gehaald en in de stad verkocht? Hoe en waarvoor gebruikten mensen regenwater, en waarvoor namen ze toch liever water uit de waterschuit of uit de gracht? En wat dronken mensen die te arm waren om een kelder of zelfs een kleine regenbak aan de straat te laten maken en ook te arm om water te kopen?
De Amsterdamse waterkelders waren ook lange tijd het onderwerp van een afschrikwekkend verhaal. In de zeventiende en achttiende eeuw werd geschreven over een waterkelder die als strafinrichting dienst deed. Werkonwilligen zouden worden opgesloten in een kelder die langzaam volstroomde met water, zodat het slachtoffer voortdurend moest pompen om niet te verdrinken. Dit beeld deed het goed in reisbeschrijvingen en andere lichte lectuur over Amsterdam. Het pompen of verzuipen zou bewijzen dat Nederlanders iets bijzonders met water hebben. Het verhaal werd destijds al door de meeste mensen versleten voor een broodje aap.
Verantwoording
De inventarisatie van archeologische resten van cisternen: B.C.S. Levering, Drinking water: liquid gold of the city. An urban archaeological study of the cisterns in early modern Amsterdam (1650-1850), bachelor thesis (Leiden 2019): https://studenttheses.universiteitleiden.nl/access/item%3A2629359/view
Over de inventarisatie van regenwaterbakken in 1755: Filip Van Roosbroeck, ‘The water supply of early modern Amsterdam. A drop in the bucket?’, TSEG. The Low Countries Journal of Social and Economic History 16/2 (2019) 71-91.
Over de verdrinkingscel: Geert Mak, Een kleine geschiedenis van Amsterdam (Amsterdam/Antwerpen 1995) 180, 348-349.
Dat Nederlanders weten hoe ze om moeten gaan met water is al eeuwen bekend. Van het defensieve gebruik van een waterlinie in de Tachtigjarige Oorlog in de zestiende en zeventiende eeuw, tot het droogleggen van polders en het waternetwerk wat we nu hebben. Van de Nederlandse expertise wordt dan ook al tientallen jaren gebruikgemaakt wereldwijd. Zo ook in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw in Indonesië. De Verenigde Naties hadden de Waterdecade uitgeroepen, met als doel om iedereen wereldwijd van drinkwater te voorzien.
Voor het opzetten van een waternetwerk in Indonesië werd hiervoor de hulp van Nederlandse drinkwaterbedrijven ingeschakeld. PWN, het drinkwaterbedrijf in een groot deel van Noord-Holland, sloot zich aan bij dit twinning project – een samenwerking tussen twee bedrijven – met een drinkwaterbedrijf in Indonesië: PDAM Kodya Bogor in 1987. Al bij het aangaan van dit project heeft vooropgestaan dat de hulpverlening op lange termijn ook ten goede zou komen van de drinkwatervoorziening van het landelijke gebied rondom de stad Bogor. In 1990 is dan ook een samenwerkingsovereenkomst gesloten met een tweede bedrijf, het waterbedrijf van de Kabupaten Bogor. De drinkwatervoorziening hier was nog maar weinig ontwikkeld, slechts 6% van de ongeveer drie miljoen inwoners was op het drinkwaternetwerk aangesloten.
Leo Geldof, toentertijd districtshoofd bij PWN, werd tussen 1987 en 2001 meerdere malen voor een aantal weken uitgezonden naar Indonesië in het kader van de samenwerking met beide bedrijven. In het Coping with Drought project is omgaan met water natuurlijk van groot belang, en het is dan ook interessant om te kijken hoe de Nederlandse expertise wordt ingezet in het buitenland. In dit interview kunt u lezen over de ervaringen van Leo in Indonesië.
Wat was het doel van het twinning project in Indonesië en hoe bent u daar terecht gekomen?
“Het uitroepen van de Waterdecade door de Verenigde Naties begin jaren tachtig werd door PWN met instemming begroet. Het recht op betrouwbaar drinkwater voor alle wereldbewoners mocht op onze steun rekenen. PWN wilde graag een steentje bijdragen en ging op zoek naar een partner waarmee een twinning op kon worden gezet met als doel de uitwisseling van kennis in de breedste zin van het woord en ondersteuning bij technische problemen op het drinkwatergebied.
“Gezien de oude banden viel het oog op Indonesië en in het bijzonder op het stadsbedrijf Bogor, PDAM Kodya Bogor. In 1987 werd een overeenkomst getekend; bij de ondertekening zei de directeur van PWN, de heer Sprey: “ Het doel van de twinning is duidelijk, PDAM Bogor in staat stellen in een versneld tempo de kwaliteit van de drinkwatervoorziening door middel van productie en distributie van water op een hoger niveau te brengen, zodat gedurende 24 uur per dag over drinkwater wordt beschikt. Het is onze gezamenlijke taak dat tot uitvoering te brengen. Wij van het PWN willen u daar graag bij helpen.”
“Hoe ben ik hierbij betrokken geraakt? Welnu, als districtshoofd was ik al ruim tien jaar werkzaam binnen de afdeling distributie. Dan komt er moment dat je een extra uitdaging en motivatie nodig hebt om met plezier en inzet te blijven functioneren.
“Binnen PWN werd een oproep geplaatst voor medewerkers die een bijdrage wilden leveren om het doel van de twinning te bereiken. Na een paar gesprekken kreeg ik het vertrouwen van de directie om uitgezonden te worden naar Indonesië, een uitdaging die ik met beide handen heb aangegrepen en die mij veel heeft gebracht. De wereld ging open, de aandacht voor mens en cultuur was een geweldige ervaring.”
Merkte u verschil in hoe de Indonesiërs omgingen met water vergeleken met de Nederlanders?
“De drinkwatervoorziening in Nederland is van een hoog niveau. Destijds waren er nog geen problemen met de hoeveelheid te produceren en te distribueren drinkwater. Alhoewel de eerste geluiden werden gehoord dat een vermindering van het verbruik in de toekomst wellicht noodzakelijk zou worden. Nederland leefde in overvloed en ging in het algemeen niet erg bewust om met het kostbare drinkwater: lang en veel douchen en tuinbesproeiing.
“Zoveel anders was het in Indonesië. PDAM beschikte over drie buiten de stad gelegen productieëenheden voor het drinkwater, die met bronwater werden gevoed, onvoldoende voor de snelgroeiende stad Bogor. Dat betekende geen onbeperkte levering van drinkwater gedurende de gehele dag. De inwoners van Bogor vulden dan ook de “mandibakken” (betegelde bakken waarin schoon water zat, wat je bij het baden eruit schept en over je heen giet, red.) en kleine hooggeplaatste reservoirs met drinkwater. Zuinig omgaan met het kostbare water was een “must”.”
Een openbaar tappunt (Foto: Leo Geldof)
Voordat de waternetwerken werden aangelegd waren mensen vaak gratis water gewend. Hoe werd er gekeken naar de watermeters en het feit dat er nu betaald moest worden voor het water?
“Op het moment dat PWN met de twinning in 1987 begon waren de huizen en bedrijven in Bogor die een aansluiting hadden op het drinkwaternet reeds voorzien van een watermeter. Het meten van de verbruikte hoeveelheid heeft een positief effect op de afname door de klant.
“Dat geldt voor zowel Indonesië als Nederland. De geldmiddelen die daaruit voortvloeien zijn noodzakelijk voor de instandhouding en uitbreiding van de bedrijven. Het viel ons op dat in Bogor relatief veel aan voorlichting gedaan werd richting de klant en over het hoe en waarom van watermeters. Het was een geaccepteerd fenomeen.”
Boven: Het repareren en testen van watermeters. Onder: Aanleg transportleiding (Foto’s: Leo Geldof)
Waren er vooroordelen over hoe de Indonesische medewerkers met de systemen om zouden gaan die in de loop van het project bijgesteld moesten worden?
“Het onderhouden van de systemen was niet het sterkste punt in Bogor, trouwens niet alleen daar. Onderhoud is essentieel voor de instandhouding van gebouwen, installatie, gereedschappen e.d. Op dit punt ondervonden we in eerste instantie enige weerstand. Maar door gesprekken, voorlichting en gezamenlijke aanpak is dat in positieve zin veranderd en is daarin een enorme stap voorwaarts gezet. Het vergde veel geduld en tact met uiteindelijk een positief resultaat.”
Adviseerde PWN ook welke materialen er gebruikt moesten worden? En werden deze in Nederland geproduceerd of in Indonesië zelf?
“De insteek van onze aanwezigheid was van begin af aan: advisering. Deze advisering vond plaats op een aantal gebieden: productie, distributie, waterkwaliteit, watermeters, automatisering en public relations. Voor al deze gebieden hadden we een gereedschapskist beschikbaar met kennis en hulpmiddelen. Het is nooit de bedoeling geweest om het Indonesische bedrijf iets op te dringen, zij gaven aan wat ze wel wilden en wat niet.
“Ten aanzien van de advisering van materialen was het principe: aanschaffen in Indonesië, de meeste materialen werden ook daar geproduceerd en waren goedkoper dan in Nederland. Een enkele keer werden specifieke gereedschappen vanuit Nederland naar Indonesië gestuurd en als gift geschonken.”
Medewerkers van PWN gingen natuurlijk naar Indonesië om kennis over te brengen, maar was er ook een leereffect de andere kant op?
“Twinning betekent geen één richtingsverkeer. Leren van elkaar dat was het doel. Dat had dan vaak te maken met de intermenselijke verhoudingen, respect voor elkaar hebben, het minder gehaast zijn. In de ogen van de mensen in Indonesië maken wij ons overdreven druk om allerlei zaken. Een Indonesische collega formuleerde het aldus: jullie doen alles “in a hurry”, wij doen het meer “plan plan”. Het eerste wat we moesten leren was het niet projecteren van de Nederlandse standaard op de Indonesische cultuur.”
Overleg met de directie (Foto: Leo Geldof)
Nederland heeft een ingewikkelde geschiedenis met Indonesië. Toen u daar heen ging was het natuurlijk al een aantal jaren sinds de dekolonisatie, maar was er nog antipathie tegen de Nederlanders?
“Van antipathie heb ik niets gemerkt. Het verleden ligt achter ons, het heden en de toekomst zijn van belang. In persoonlijke gesprekken werd mij dit verzekerd. We hebben daar gewerkt op basis van vertrouwen en gelijkwaardigheid. Dat geeft nog steeds een goed gevoel.”
Onze promovendus Dániel Moerman heeft een eerste artikel over zijn onderzoek gepubliceerd in het academisch historisch tijdschrift Leidschrift. Zijn artikel “‘Och wod het toch een lutie regenen.’ Droogte en waterschaarste in laatmiddeleeuws en vroegmodern Europa, een geschiedenis van klimaatverandering en sociale veerkracht,” en de andere artikelen in de uitgave kunnen digitaal worden aangeschaft via de volgende link:
Het Environmental Humanities Center en onderzoeksinstituut CLUE+ organiseren een lezing van Georg Stöger over ‘urban environment’ in de achttiende en negentiende eeuw. De lezing zal worden gehouden in het Engels.
Voor meer informatie en het aanmeldformulier, zie de website van het Environmental Humanities Center:
Midden in de huidige Coronapandemie bood februari een lichtpuntje: natuurijs. Voor een week was Nederland in de ban van het schaatsen op natuurijs. Na sneeuw en een code rood begon het dan eindelijk goed te vriezen. Er werd water opgespoten voor ijsbaantjes op weilanden. Vaarverboden werden ingevoerd en toen in Amsterdam een bootje per ongeluk toch de grachten in voer en het ijs stuk maakte, stuitte dit op veel kritiek. Het natuurijs is tegenwoordig niet meer zo normaal als dat het vroeger was, en het mooie weer leverde fantastische plaatjes op. Maar hoe ging men vroeger om met strenge winterkou? Een bijzonder probleem was drinkwater; waar haalde men dit vandaan als regentonnen en natuurlijke waterbronnen dicht vroren?
Foto’s door Peter Rumler
Hoewel het ijs ook vroeger voor plezier zorgde – er zijn opgegraven middeleeuwse schaatsen gemaakt van dierenbotten en vele schilderijen met ijsgezichten – veroorzaakte het ook problemen. In Nederland maakte men gebruik van regentonnen, oppervlaktewater, en grondwater voor de drinkwatervoorziening. Met name de arme mensen waren afhankelijk van het oppervlaktewater. Bij flinke kou vroren grachten en rivieren echter dicht, en kon de kou dus droogte veroorzaken. Veel steden hadden dan ook regels en andere voorzieningen waarmee er toch voor drinkwater kon worden gezorgd.
In Deventer, bijvoorbeeld, bestonden in de negentiende eeuw regels dat bij vorst pompen beschermd moesten worden tegen de kou door het inpakken met mest. In de achttiende eeuw werd in Zutphen verwacht dat de pompen regelmatig een aantal slagen kregen als het koud was, mogelijk om het water in gang te zetten zodat het niet zou bevriezen. In het Gelderse stadje Lochem moesten in de vroegmoderne tijd alle burgers onder andere een ijzeren haak in huis te hebben. Deze kon gebruikt worden om het ijs op de grachten stuk te slaan of schotsen weg te halen. Een stadsgracht die was aangelegd ter bescherming van de stad was van weinig nut als hij dichtvroor, dan kon de vijand er gewoon overheen lopen.
‘Winter Vreugde op den Amstel.’ Prent van Tieleman van der Horst, ca. 1730-1736. Bron: Stadsarchief Amsterdam.
Ook in achttiende-eeuws Amsterdam vormde strenge vorst een probleem. Het water in de grachten was te vuil om als drinkwater te gebruiken, dus de stad was aangewezen op water geïmporteerd uit Utrecht; het water werd gehaald uit de Vecht. De brouwers, die zelf veel water nodig hadden voor het brouwen van bier, beschikten over de grootste groep schepen die water naar Amsterdam bracht. Sinds 1651 gebruikten zij een ijsbreker om de grachten open te breken zodat de boten met water de stad in konden varen, en betaalden dit grotendeels zelf. Hoe zwaarder de vorst, en dus hoe dikker het ijs, hoe hoger de kosten van de ijsbreker en de vele paarden die nodig waren om de ijsbreker te trekken waren. De brouwers konden echter niet zomaar stoppen met water importeren, de burgers verwachtten dat zij drinkwater van de brouwers konden kopen. In 1786, na een extreme winter een paar jaar eerder, nam het stadsbestuur de ijsbreker van de brouwers over.
Vorst was vroeger dus niet alleen pret, maar kon ook voor droogte zorgen als de pompen, putten, pijpleidingen en andere waterbronnen dicht vroren. Waar men in Nederland nu boos wordt als het ijs in de grachten per ongeluk wordt stuk gemaakt, werd er in de vroegmoderne tijd verwacht dat de grachten en wateren actief open werden gehouden voor de watervoorziening en bescherming van de stad.
Bronnen
Prop, G. De historie van een kleine landstad: Lochem. 1967.
Van Dam, Petra J.E.M. ‘Winter, Steam, Ice. Environmental Perspectives on Historical Transitions of Water,’ Nova Acta Leopoldina NF 98 360 (2009) 29-43.
Van Roosbroeck, Filip. ‘The Water Supply of Early Modern Amsterdam: A Drop in the Bucket?’ TSEG 16:2 (2019) 71-91.
Reglement op het beheer der pompen en putten, binnen de gemeente Deventer. Deventer, 1836.
Regionaal Archief Zutphen, Inventaris van het oud-archief van de stad Zutphen (1206-1815), nummer toegang 0001, inv.no. 37, Memoriën- en resolutiënboek van de stad Zutphen (1753-1755).
Wie in deze enorme pandemie zich afvraagt of de opmars van SARS-CoV-2, oftewel het Coronavirus, iets te maken heeft met klimaatverandering, krijft van de World Health Organisation (WHO) het antwoord dat hier nog geen duidelijke aanwijzingen voor zijn. Maar volgens de Zweedse sociaal-ecoloog Andreas Malm bestaat er wel degelijk een verband tussen klimaatverandering en de uitbraak van het huidige Coronavirus. Sterker nog, de toenemende intensiteit en frequentie van lange periodes van droogte spelen volgens hem hierbij een belangrijke rol.
In zijn meest recente boek koppelt Malm de klimaatcrisis van de afgelopen decennia aan het ontstaan van epidemische ziekten, waarbij er een verband lijkt te bestaan met droogte. Vleermuizen, waaraan de eerste verspreiding van het Coronavirus wordt toegeschreven, lijden onder het toenemende aantal droogteperioden in de laatste decennia. Vrouwelijke vleermuizen zijn bijvoorbeeld steeds grotere afstanden gaan afleggen op zoek naar water, omdat veel natuurlijke waterbronnen in tijden van droogte steeds meer opdrogen. Hierdoor zijn, vooral in tropische gebieden, vleermuizen vaker gedwongen om op zoek te gaan naar alternatieve waterbronnen. Deze worden vaak gevonden bij boerderijen, waar de vleermuizen zich dan mengen onder het vee en de andere dieren.
Droogte in combinatie met bosbranden leidde in Maleisië eind jaren 90 zo tot een uitbraak van het Nipah-virus onder varkens. De uitbraak van het virus was toen beperkt – er stierven slechts 105 personen – maar het leidde wel tot een complete ineenstorting van de varkensindustrie in het land. De grote Afrikaanse Ebola-uitbraak in 2014 vond eveneens plaats na een zeer langdurige periode van droogte, net als de uitbraak van twee eerdere Coronavirussen: het SARS-virus in de Chinese provincie Guangdong in 2002, en het MERS-virus in het Midden-Oosten in 2012. Beide virussen worden toegeschreven aan vleermuizen, die het virus aan andere dieren zoals civetkatten en kamelen hebben doorgegeven. In de Guangdong ging destijds een ongekende periode van droogte vooraf aan de SARS-epidemie, net zoals in het Midden-Oosten een lange periode zonder regen de uitbraak van het MERS-virus inluidde.
Ook in Wuhan, de bakermat van het Coronavirus, was er voorafgaand aan de grote uitbraak sprake van grote droogte. Volgens de hypothese van Malm zou het zeker mogelijk kunnen zijn dat Coronavirussen goed gedijen bij droog weer en weinig vochtigheid. Daarbij komt nog het feit dat vleermuizen als voornaamste ziekteverspreiders steeds vaker gedwongen worden alternatieve leefomgevingen dichter bij mens en dier te zoeken. Hoewel de hypothese van Malm vooral als hypothese moet worden opgevat, en dus niet als conclusie, is er wel degelijk een verband tussen klimaatverandering en de toenemende kans op de verspreiding van epidemische ziektes. Dit wordt ook ondertekend door organisaties als de WHO en toonaangevende onderzoeksinstituten zoals Harvard University.
Dit fenomeen is echter geenszins nieuw. Perioden van intense en lang-aanhoudende droogte hebben ook in het verleden een belangrijk verstekend effect gehad bij het ontstaan en de verspreiding van grote epidemieën. Recente onderzoeken hebben aangetoond dat bepaalde epidemieën in het verleden – zoals de pest, de pokken, verschillende soorten koortsen, en met name dysenterie – in grote mate samenvielen met extreme perioden van droogte. In Frankrijk alleen al stierven na een lange periode van droogte in 1719 rond de 450.000 mensen aan de gevolgen van dysenterie, wat destijds ongeveer twee procent van de totale bevolking was. Voor de enorme ‘megadroogte’ van 1540, toen het in heel Europa exceptioneel droog was, wordt het aantal dysenterie-slachtoffers echter op ruim een miljoen geschat.
Ook één van de meest gevreesde epidemische ziektes van de premoderne periode, de pest, kwam vaak voor na lange periodes van droogte. In Engeland correspondeerde bijvoorbeeld veel pestepidemieën in de zestiende en zeventiende eeuw met intense droogteperiodes. Gedurende de achttiende eeuw, toen de pest in Europa afnam, kwamen bepaalde koortsepidemieën, maar ook de pokken, vaak voor tijdens en na droogte. De verklaring die historici hiervoor geven is soms buitengewoon eenvoudig: extreme droogte leidt op veel plekken vaak tot een tekort aan schoon water, waardoor mensen vaak in wanhoop hun toevlucht nemen tot onzuivere waterbronnen. Vaak ging dit om stilstaand en laag water, waarin verschillende soorten ziektekiemen bijzonder goed toeven. Daarnaast heeft warm en droog weer ook een effect op ziekteverspreiders, zoals verschillende soorten dieren en insecten.
Afgaand op de hypothese van Malm, en aan de hand van historisch bewijs, is het niet onaannemelijk dat droogte als een gevolg van klimaatverandering een rol heeft gespeeld bij de verspreiding van het Coronavirus. Hier moet echter wel de kanttekening worden geplaatst dat Malm ook andere factoren, zoals grootschalige ontbossing en de wereldwijde handel in exotische dieren als belangrijk beschouwt naast klimaatverandering en droogte. Wat daarbij opvalt is dat de WHO klimaatverandering en droogte niet als een directe reden ziet voor de verspreiding van het Coronavirus, maar wel een zeer grote rol toekent aan het gebrek aan schoon water op veel plaatsen. Volgens het WHO heft ruim tachtig procent van de wereldbevolking regelmatig te maken met een tekort aan schoon water voor consumptie en persoonlijke hygiëne. Voor ons is het dringende advies om vaak de handen goed te wassen (dus ruim 20 seconden) nog een simpel gegeven, maar voor een groot deel van de wereldbevolking is dit dus afhankelijk van de onzekere aanwezigheid van schoon water.
De WHO schrijft dat deze wereldwijde waterschaarste een gevolg is van klimaat verandering. Is klimaatverandering dan ook niet, weliswaar indirect, een belangrijke reden voor de verspreiding van het Coronavirus? In het verleden speelde een tekort aan schoon water als gevolg van droogte immers een belangrijke rol bij de verspreiding van ernstige epidemische ziektes. Dit zou voor ons een reden kunnen zijn om het toenemende aantal droogteperioden en afwezigheid van schoon water voor mens en dier nog eens kritisch onder de loep te nemen.
Garnier, Emmanuel. “Historic drought from the archives: beyond the instrumental record.” In Drought, Science and Policy, eds. A. Iglesias, D. Assimacopoulos en H.A.J. van Lanen. Hoboken, NY: Wiley, 2019.
Malm, Andreas. Corona, Climate, Chronic Emergency. War Communism in the Twenty-First Century. Londen: Verso Books, 2020.
Pfister, Christian. “When Europe was Burning. The Multi-season Mega-drought of 1540 and Arsonist Paranoia.” In Historical Disaster Experiences. Towards a Comparative and Transcultural History of Disasters Across Asia and Europe, ed. Gerrit-Jan Schenk, 155-185. Cham: Springer, 2017.