
Het is naast olliebollen eten en eindeloze oudejaarsconferences misschien wel de bekendste oudejaarstraditie van Nederland: het massaal afsteken van vuurwerk. De afgelopen jaren is de mening over de vuurwerktraditie met Oud en Nieuw echter omgeslagen. De verkoop en het afsteken van knalvuurwerk, zoals rotjes, kanonslagen en knalmatten, is bijvoorbeeld sinds 2020 verboden. Een recente peiling van EenVandaag uit 2021 gaf aan dat onder Nederlanders maar liefst 62 procent van mening is dat het beter is om de traditie omtrent het afsteken consumentenvuurwerk helemaal te verbieden. Dit vooral onder het mom van de overlast, het gevaar voor verlies van ogen en ledematen, maar ook milieuoverwegingen om de schadelijke smog naderhand te voorkomen.
Bij tradities speelt natuurlijk altijd de vraag hoe ver deze terug gaan in de tijd. Met name vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw werden bepaalde vormen van vuurwerk populair in Nederland. Het ging hierbij vooral om knalvuurwerk uit China dat overkwam uit het voormalig Nederlands-Indië. Het massaal afsteken van vuurwerk met oud en nieuw begon pas in de jaren zeventig. Als het gaat om het afsteken van vuurwerk bij andere feestelijke gelegenheden, kan deze traditie in Nederland worden teruggevoerd tot de zeventiende eeuw. In 1648 werd bijvoorbeeld groots vuurwerk afgestoken op de Dam ter viering van de Vrede van Münster, die een einde maakt aan de Tachtigjarige Oorlog.
Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw werd het steeds gebruikelijker om bij allerlei festiviteiten verschillende soorten vuurwerk af te steken. Dit werd ook steeds populairder onder burgers die aan de haal gingen met eigen vuurpijlen, voetzoekers en andere soorten vuurwerk.
Dit was overigens vaak niet te koop in winkels zoals nu het geval is. Vuurwerk werd meestal gemaakt door dezelfde fabrieken die ook munitie produceerden. Gewone burgers produceerden waarschijnlijk hun eigen vuurwerk onder het mom van huisvlijt. Hierbij werd onder andere gebruik gemaakt van boeken zoals het in 1678 uitgegeven Pyrotechnia, of Meer dan hondertderleye konstvermakelijcke vuurwerken. Dit was een vertaling van het populaire werk van de Engelse artillerist John Babington dat al in 1635 op de markt kwam. Men kan ervan uitgaan dat niet iedereen hiertoe in staat was, omdat de ingrediënten van vuurwerk niet zomaar voor iedereen verkrijgbaar waren.
Zo snel als het gebruik van vuurwerk opkwam, zo snel probeerden stedelijke overheden het aan banden te leggen. In de vroegmoderne steden speelde het algemene belang van de stadsveiligheid de doorslaggevende rol. De vrees voor het uitbreken van brand, met name tijdens droge perioden wanneer het bluswater schaars was, wordt hierbij het vaakst aangehaald in stedelijke bronnen.
Het stadsbestuur van Deventer kondigde in oktober 1662 bijvoorbeeld aan dat het vanwege een gebrek aan water verboden werd ‘bij nachte ofte inde avondtstondt, eenige racquetten ofte andere vuerwercken aen te steecken en[de] inde lucht te werpen’. Wie dit wel deed en betrapt werd riskeerde een fikse boete van 25 gulden. In 1702 en 1704 werd eveneens een verbod uitgevaardigd op het afsteken van ‘eenige vuerballen, raeketten ofte vuurpijlen’ en ‘het werpen en smijten … van voetsuegers’, dit ‘tot verhoedinge van brandt’. Dergelijke verboden werden tot in de negentiende eeuw vaak herhaald, wat erop duidt dat het afsteken van vuurwerk op straat een langdurig probleem was. Tijdens een kermis in de nabijgelegen stad Zutphen werd in 1807 bijvoorbeeld een verbod op het afsteken van vuurwerk afgekondigd. Dit vooral omdat de kermislui vreesden dat een verkeerd geplaatste vuurpijl of voetzoeker hun kramen in lichterlaaie konden zetten.
Naast het afsteken van vuurwerk werden tijdens de zeventiende en achttiende eeuw ook andere brandgevaarlijke tradities aan banden gelegd. Een bekend voorbeeld hiervan is het branden van pektonnen bij bepaalde feestelijkheden. Dit werd in 1667 bijvoorbeeld verboden in Zutphen bij de viering van de overwinning op de Engelsen tijdens de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog. Ook hier werd brandgevaar, met name door het gebrek aan water in de stad, aangevoerd als de voornaamste reden om het ontsteken van pektonnen op straat te verbieden. Uiteindelijk werd dit alleen toegestaan op specifieke openbare plekken, zoals de markten, onder strikte supervisie. Dat dit flink fout kon gaan, was bekend van voorbeelden uit andere steden. De bekende Martinitoren in Groningen brandde bijvoorbeeld in 1577 af doordat er, zonder medeweten van het stadsbestuur, pektonnen waren ontstoken op de toren. Dit ter gelegenheid van de viering van het vertrek van de Spaanse en Waalse troepen na de Pacificatie van Gent.
Een andere traditie, die vaak voorkwam met Oud en Nieuw was het zogeheten glazen schieten, waarbij (wijn)glazen werden kapotgeschoten met musketvuur. Door schutterijen was het daarbij gebruikelijk om het nieuwe jaar in te luiden met musketschoten. Dit werd in Deventer gedurende de droge winter van 1696 echter verboden, evenals in 1727, toen het stadsbestuur van mening was dat ‘na de klocke slag van twaalf langs de straten veel ongebodheden worden gepleegt, door het schieten’. Naast het gevaar voor de openbare orde speelde het loerende brandgevaar weer een belangrijk argument om het afsteken van vuurwerk en andere ontvlambare zaken te verbieden.
Als we de situatie van toen met nu vergelijken dan vallen natuurlijk zowel gelijkenissen als verschillen op. Allereerst valt op dat het verbieden van vuurwerk een lange traditie kent om de openbare veiligheid te bevorderen, al speelde het brandgevaar in vroegmoderne steden een doorslaggevende rol. Tegenwoordig zijn naast de openbare orde ook menselijk – en niet te vergeten dierlijk – leed en milieuvervuiling de voornaamste redenen dat een meerderheid van de Nederlanders een verbod wenst. Het handhaven van dergelijke verboden moet in de vroegmoderne periode echter een stuk moeilijker zijn geweest, omdat er immers geen vaste politiekorpsen zoals nu. Daarnaast lijkt het erop dat de situatie in de zeventiende en achttiende eeuw ongetwijfeld veel chaotischer en gevaarlijker moet zijn geweest. Er was immers geen controle op de afkomst of veiligheid van het afgestoken vuurwerk zoals nu. Bovendien bestonden er geen specifieke dagen en tijden waarop men dit mocht afsteken. De vuurwerkverboden komen in deze periode dan ook op verschillende tijden in het jaar voor. Wat wel opvalt is dat zolang burgers aan de haal gaan met vuurwerk dit een gevaar voor de rest van de samenleving schijnt te vormen. Het afsteken van vuurwerk en het verbieden daarvan kennen dus een traditie die gelijk opgaat qua ouderdom.
Bronnen:
https://www.dbnl.org/tekst/babi001pyro02_01/index.php
https://archief.amsterdam/beeldbank/detail/8c13f692-36c2-cf4c-d493-f51b4a6beb6f