‘Women, Weather and Water in the Dutch Republic’: artikel van Bob Pierik en Milja van Tielhof gepubliceerd

Projectleden Bob Pierik en Milja van Tielhof schreven een bijdrage voor het Forum over Early Modern Women and Climate van Early Modern Women: An Interdisciplinary Journal. In dit korte artikel bespreken ze met voorbeelden en suggesties voor verder onderzoek de onbelichte rol van vrouwen in vroegmoderne klimaatgeschiedenis.  

Pierik, Bob, and Milja van Tielhof. ‘Women, Weather, and Water in the Dutch Republic: Unexplored Depths’. Early Modern Women: An Interdisciplinary Journal 18, no. 1 (September 2023): 108–17. https://doi.org/10.1086/725691. (PDF beschikbaar op verzoek)  

Historische regenbakken in Appingedam: een voorbeeld voor andere steden?

In ons project hebben we ontdekt dat onder archeologen de regenwaterbak of regenwaterkelder al langere tijd bekend is, maar erover is weinig tot het grote publiek doorgedrongen omdat er nauwelijks over wordt gepubliceerd. In Appingedam is al in 2006 een kelder gevonden die gevoed werd vanaf een kerkdak. Deze kelder wordt nu dankzij een vrijwilligersinitiatief gemonumentaliseerd. Een goed voorbeeld voor andere steden?

Bekijk hier het artikel over de vondst in Appingedam.

Posterprijs ESEH 2023

Op het congres van de European Society for Environmental History in Bern is vorige week de posterprijs toegekend aan de poster van Bob. Hieronder is de poster te bekijken, samen met het oordeel van de jury. De prijs is gesponsord door de White Horse Press.

Zonder geschiedenis geen toekomst. Symposium op 28 september 2023

Op donderdag 28 september 2023 wordt er een symposium georganiseerd in Tiel over waterhistorische kennis en het belang daarvan voor toekomstig waterbeheer. Namens het onderzoeksproject zullen Petra van Dam en Milja van Tielhof op dit symposium spreken.

Het symposium zal plaatsvinden vanaf 14:00 tot 17:00 uur in het Waterschapshuis Rivierenland in Tiel. Voor meer informatie kun je terecht op de website van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk (KNW). Deelname is gratis en aanmelden kan via het registratieformulier op de website van het KNW.

Nieuwe biercanon gepubliceerd: dronken mensen alleen maar bier?

Afgelopen week is de nieuwe biercanon gepubliceerd. EenVandaag besteedt in een artikel en een podcast aandacht aan de kwaliteit van het (drink)water in de middeleeuwen en deze nieuwe biercanon.

Hoogleraar Petra van Dam geeft hierin meer informatie over de fabel dat er meer bier dan water werd gedronken in de middeleeuwen en de kwaliteit van het drinkwater.

Het artikel is hier te lezen en de podcast “feit of fictie” is hier te beluisteren.

Hoe deed het Amsterdamse Aalmoezeniersweeshuis de was? (1666-1760) Lezing op 19 maart door Milja van Tielhof

Op zondag 19 maart 2023 zal Milja van Tielhof een lezing geven over haar onderzoek naar de organisatie, praktische zaken en opvattingen over hygiëne rondom het wassen van kleding en lakens in het Amsterdamse Aalmoezeniersweeshuis.

Deze lezing is om 15.00 uur op de tweede verdieping van het Stadsarchief op het Bodeplein in Amsterdam. De toegang is gratis en reserveren is niet nodig (vol = vol).

Meer informatie is te vinden op de website van Amstelodamum.

Vuurwerkverboden, droogte en brandgevaar in de 17e en 18e eeuw

Groots vuurwerk afgestoken in Amsterdam in 1721 ter viering van het einde van de Grote Noordse Oorlog tussen Rusland en Zweden.

Het is naast olliebollen eten en eindeloze oudejaarsconferences misschien wel de bekendste oudejaarstraditie van Nederland: het massaal afsteken van vuurwerk. De afgelopen jaren is de mening over de vuurwerktraditie met Oud en Nieuw echter omgeslagen. De verkoop en het afsteken van knalvuurwerk, zoals rotjes, kanonslagen en knalmatten, is bijvoorbeeld sinds 2020 verboden. Een recente peiling van EenVandaag uit 2021 gaf aan dat onder Nederlanders maar liefst 62 procent van mening is dat het beter is om de traditie omtrent het afsteken consumentenvuurwerk helemaal te verbieden. Dit vooral onder het mom van de overlast, het gevaar voor verlies van ogen en ledematen, maar ook milieuoverwegingen om de schadelijke smog naderhand te voorkomen.

Bij tradities speelt natuurlijk altijd de vraag hoe ver deze terug gaan in de tijd. Met name vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw werden bepaalde vormen van vuurwerk populair in Nederland. Het ging hierbij vooral om knalvuurwerk uit China dat overkwam uit het voormalig Nederlands-Indië. Het massaal afsteken van vuurwerk met oud en nieuw begon pas in de jaren zeventig.  Als het gaat om het afsteken van vuurwerk bij andere feestelijke gelegenheden, kan deze traditie in Nederland worden teruggevoerd tot de zeventiende eeuw. In 1648 werd bijvoorbeeld groots vuurwerk afgestoken op de Dam ter viering van de Vrede van Münster, die een einde maakt aan de Tachtigjarige Oorlog.

Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw werd het steeds gebruikelijker om bij allerlei festiviteiten verschillende soorten vuurwerk af te steken. Dit werd ook steeds populairder onder burgers die aan de haal gingen met eigen vuurpijlen, voetzoekers en andere soorten vuurwerk.

Dit was overigens vaak niet te koop in winkels zoals nu het geval is. Vuurwerk werd meestal gemaakt door dezelfde fabrieken die ook munitie produceerden. Gewone burgers produceerden waarschijnlijk hun eigen vuurwerk onder het mom van huisvlijt. Hierbij werd onder andere gebruik gemaakt van boeken zoals het in 1678 uitgegeven Pyrotechnia, of Meer dan hondertderleye konstvermakelijcke vuurwerken. Dit was een vertaling van het populaire werk van de Engelse artillerist John Babington dat al in 1635 op de markt kwam. Men kan ervan uitgaan dat niet iedereen hiertoe in staat was, omdat de ingrediënten van vuurwerk niet zomaar voor iedereen verkrijgbaar waren.

Zo snel als het gebruik van vuurwerk opkwam, zo snel probeerden stedelijke overheden het aan banden te leggen. In de vroegmoderne steden speelde het algemene belang van de stadsveiligheid de doorslaggevende rol. De vrees voor het uitbreken van brand, met name tijdens droge perioden wanneer het bluswater schaars was, wordt hierbij het vaakst aangehaald in stedelijke bronnen. 

Het stadsbestuur van Deventer kondigde in oktober 1662 bijvoorbeeld aan dat het vanwege een gebrek aan water verboden werd ‘bij nachte ofte inde avondtstondt, eenige racquetten ofte andere vuerwercken aen te steecken en[de] inde lucht te werpen’. Wie dit wel deed en betrapt werd riskeerde een fikse boete van 25 gulden. In 1702 en 1704 werd eveneens een verbod uitgevaardigd op het afsteken van ‘eenige vuerballen, raeketten ofte vuurpijlen’ en ‘het werpen en smijten … van voetsuegers’, dit ‘tot verhoedinge van brandt’. Dergelijke verboden werden tot in de negentiende eeuw vaak herhaald, wat erop duidt dat het afsteken van vuurwerk op straat een langdurig probleem was. Tijdens een kermis in de nabijgelegen stad Zutphen werd in 1807 bijvoorbeeld een verbod op het afsteken van vuurwerk afgekondigd. Dit vooral omdat de kermislui vreesden dat een verkeerd geplaatste vuurpijl of voetzoeker hun kramen in lichterlaaie konden zetten.

Naast het afsteken van vuurwerk werden tijdens de zeventiende en achttiende eeuw ook andere brandgevaarlijke tradities aan banden gelegd. Een bekend voorbeeld hiervan is het branden van pektonnen bij bepaalde feestelijkheden. Dit werd in 1667 bijvoorbeeld verboden in Zutphen bij de viering van de overwinning op de Engelsen tijdens de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog. Ook hier werd brandgevaar, met name door het gebrek aan water in de stad, aangevoerd als de voornaamste reden om het ontsteken van pektonnen op straat te verbieden. Uiteindelijk werd dit alleen toegestaan op specifieke openbare plekken, zoals de markten, onder strikte supervisie. Dat dit flink fout kon gaan, was bekend van voorbeelden uit andere steden. De bekende Martinitoren in Groningen brandde bijvoorbeeld in 1577 af doordat er, zonder medeweten van het stadsbestuur, pektonnen waren ontstoken op de toren. Dit ter gelegenheid van de viering van het vertrek van de Spaanse en Waalse troepen na de Pacificatie van Gent.

Een andere traditie, die vaak voorkwam met Oud en Nieuw was het zogeheten glazen schieten, waarbij (wijn)glazen werden kapotgeschoten met musketvuur. Door schutterijen was het daarbij gebruikelijk om het nieuwe jaar in te luiden met musketschoten. Dit werd in Deventer gedurende de droge winter van 1696 echter verboden, evenals in 1727, toen het stadsbestuur van mening was dat ‘na de klocke slag van twaalf langs de straten veel ongebodheden worden gepleegt, door het schieten’. Naast het gevaar voor de openbare orde speelde het loerende brandgevaar weer een belangrijk argument om het afsteken van vuurwerk en andere ontvlambare zaken te verbieden.

Als we de situatie van toen met nu vergelijken dan vallen natuurlijk zowel gelijkenissen als verschillen op. Allereerst valt op dat het verbieden van vuurwerk een lange traditie kent om de openbare veiligheid te bevorderen, al speelde het brandgevaar in vroegmoderne steden een doorslaggevende rol. Tegenwoordig zijn naast de openbare orde ook menselijk – en niet te vergeten dierlijk – leed en milieuvervuiling de voornaamste redenen dat een meerderheid van de Nederlanders een verbod wenst. Het handhaven van dergelijke verboden moet in de vroegmoderne periode echter een stuk moeilijker zijn geweest, omdat er immers geen vaste politiekorpsen zoals nu. Daarnaast lijkt het erop dat de situatie in de zeventiende en achttiende eeuw ongetwijfeld veel chaotischer en gevaarlijker moet zijn geweest. Er was immers geen controle op de afkomst of veiligheid van het afgestoken vuurwerk zoals nu. Bovendien bestonden er geen specifieke dagen en tijden waarop men dit mocht afsteken. De vuurwerkverboden komen in deze periode dan ook op verschillende tijden in het jaar voor. Wat wel opvalt is dat zolang burgers aan de haal gaan met vuurwerk dit een gevaar voor de rest van de samenleving schijnt te vormen. Het afsteken van vuurwerk en het verbieden daarvan kennen dus een traditie die gelijk opgaat qua ouderdom.  

Bronnen:

https://eenvandaag.avrotros.nl/item/nemen-we-definitief-afscheid-van-vuurwerk-tijdens-de-jaarwisseling-het-ritueel-is-kwetsbaar-geworden/#:~:text=Deskundigen%20verschillen%20erover%20van%20mening,van%2051%20procent%20dit%20vond.

https://www.dbnl.org/tekst/babi001pyro02_01/index.php

https://archief.amsterdam/beeldbank/detail/8c13f692-36c2-cf4c-d493-f51b4a6beb6f

Publicatie Dániel Moerman in Bulletin KNOB nu in het Engels

Eerder dit jaar heeft Dániel Moerman een artikel geschreven dat is gepubliceerd in Bulletin KNOB, over de aanleg van regenbakken in vroegmodern Deventer. Dat artikel is nu ook in het Engels te lezen.

Via deze link is het artikel in het Nederlands te lezen: ‘De aanleg van regenbakken in vroegmodern Deventer’

Via deze link is het artikel in het Engels te lezen: ‘The Construction Of Rainwater Cisterns In Early Modern Deventer’

Liever regenwater dan een biertje

In de stad Hoorn konden de kinderen van het Burgerweeshuis die na de maaltijd nog iets wilden drinken, bier krijgen. In februari 1776 sloegen veel kinderen dat aanbod echter af, want ze liepen liever naar de pomp om hun dorst te lessen. De regenten van het weeshuis realiseerden zich dat het bier onsmakelijk was. Door de hoge moutprijzen had de brouwer kennelijk op graan bezuinigd zodat het bier “ten naaste bij de qualiteit van water” had, en bovendien had het te lang op fust gelegen. De kinderen “prefereerde het regenwater direct uyt de pomp”. De pomp op de binnenplaats leverde water uit de ondergrondse waterbakken en dat regenwater was kennelijk een stuk frisser dan het slappe, muffe bier.

Achttiende-eeuwse pomp op de binnenplaats van het weeshuis in Hoorn. Wikimedia Commons, fotograaf: Dqfn13.

In historische literatuur wordt vaak herhaald dat mensen geen water, maar bier dronken vóórdat er waterleiding was. Ook het nieuwe handboek over de Gouden Eeuw vermeldt in de overigens mooie lemma’s over ‘bier’ en ‘voeding’ dat bier de meest gangbare drank in de Republiek was, omdat het kanaal- en rivierwater in de meeste steden te vervuild was om te drinken. In ons onderzoek komen we echter tot de conclusie dat het volstrekt normaal was om water te drinken. Natuurlijk werd er veel bier gedronken, door jong en oud, rijk en arm, man en vrouw. Maar dat stond water drinken niet in de weg.

Een paar voorbeelden uit de hogere regionen van de maatschappij laten al zien dat water niet alleen voor arme mensen was. Toen de Engelse koning George I in juni 1727 via Holland, Utrecht en Overijssel naar de Duitse landen reisde en onderweg onwel werd, werd de oorzaak gezocht in “het te veel eten van een meloen te Delden, en het drinken van eenige glazen kout water”. Kennelijk had niemand er een gevaar in gezien dat de koning water dronk. Normaal gesproken zou het geen nieuwswaarde hebben, maar vanwege het onverwachte, fatale verloop van de ziekte belandde het ditmaal in de krant. Na ziek te zijn doorgereisd, overleed George namelijk snel na aankomst in Osnabrück, zo lezen we in de Europische Mercurius. Voor een andere monarch, koning Lodewijk Napoleon, was een goed glas water op tafel zo belangrijk, dat hij in 1806 dagelijks een vat van het zuiverste water uit Utrecht wenste te ontvangen in zijn toenmalige residentie Huis ten Bosch.

Lodewijk Napoleon, afgebeeld op een snuifdoos, 1806-1810. Rijksmuseum Amsterdam.

Volgens het bovengenoemde cliché genoot bier de voorkeur omdat water onveilig voor de gezondheid zou zijn, terwijl het proces van bier brouwen bacteriën doodt. Het problematische aan die verklaring is dat de bacterie nog helemaal niet bekend was. Pas in de negentiende eeuw werd bekend dat ziekteverwekkers, zoals de cholera- en de tyfusbacterie, zich bij uitstek via water verspreidden. Dit nieuwe inzicht veroorzaakte een algemeen wantrouwen ten aanzien van drinkwater dat er eerder nog niet was. In de vroegmoderne tijd waren de meeste mensen ervan overtuigd dat ziekten ontstonden door het inademen van bedorven lucht, zoals stank, walm en uitwaseming, niet door het drinken van besmet water. De angst voor bedorven lucht (soms miasma’s genoemd) ging terug op ideeën in de Oudheid en behield tot ver in de negentiende eeuw veel aanhang. De aandacht ging dus uit naar het bestrijden en vermijden van alles wat stonk: smerige grachten, zweetlucht, rotte vis enzovoort.  

Water dat helder, reukloos en smaakloos was, werd als prima drinkwater beschouwd. Zulk water was in veel steden beschikbaar, als het niet in de vorm van stromende beken en rivieren was, dan wel als grondwater of regenwater. Mensen hoefden dus niet af te zien van water drinken alleen omdat de grachten en sloten in hun leefomgeving stonken. De uitvinder en ingenieur Simon Stevin beschreef in het begin van de zeventiende eeuw een systeem waarin regenwater onder de grond door zand gezuiverd werd, zodat het water (zo schreef hij expliciet) “beter en gesonder om drincken is”. Vanaf het laatste kwart van de zeventiende eeuw betoogden steeds meer wetenschappelijke teksten zelfs dat het drinken van water van goede kwaliteit bevorderlijk was voor de gezondheid.

Waterkan van porselein, circa 1778-1782. Manufactuur Oud-Loosdrecht. Rijksmuseum Amsterdam.

In weeshuizen werden ongehoorzame kinderen gestraft met opsluiting op water en brood. Ook dit laat zien dat de claim van het onveilige water niet klopt, want het kan toch niet de bedoeling zijn geweest de kinderen met een ziekte te besmetten. De maatregel was bedoeld als ontbering en vernedering. Bierdrinken gaf meer status, want bier was voedzamer, duurder en normaal gesproken smaakvoller.  Ook in het Hoornse Burgerweeshuis sloten de regenten kinderen soms op in een donkere cel op water en brood. Toen Jan Jansz. Verbeek in 1736 het erg bont maakte door opnieuw te proberen weg te lopen, moest hij zijn straf zelfs ten overstaan van de andere kinderen ondergaan: “14 dagen aan tafel in praesentie van alle de kinderen te moeten eeten en drinken broot en water”. Aldus vernederd vormde hij een afschrikwekkend voorbeeld voor de anderen.

In plaats van te herhalen dat mensen geen water, maar bier dronken, kunnen we beter zeggen dat mensen water en bier dronken. De meeste mensen dronken vermoedelijk dagelijks allebei, maar de kwaliteit verschilde per sociale klasse, net als bij bier overigens. Omdat oppervlakte- en regenwater veel goedkoper waren dan bier, zullen de armen vaker water hebben gedronken dan de rijken en zal de groeiende armoede in de achttiende eeuw de waterconsumptie hebben vergroot. Maar water drinken was steeds zo gewoon dat het zelden opgeschreven werd. Dus kent u concrete voorbeelden uit de vroegmoderne tijd van mensen die water dronken, laat het ons weten!  

Milja van Tielhof

Literatuur:

Leen Alberts,‘Dorstlessend water of voedzaam bier?’,Madoc, tijdschrift over de Middeleeuwen 31 /2 (2017) 101-108.

Leen Alberts, Brouwen aan de Eem. Amersfoort, een Stichtse bierstad in de late middeleeuwen (Hilversum 2017).

J.G. Bokma, ‘Het befaamde Utrechtse pompwater’, Oud-Utrecht 72/6 (1999) 125-130.

Europische Mercurius 38 (1727) I, 315-316. https://www.ent1815.nl/e-f/europische-mercurius.

Charles van den Heuvel, ‘De Huysbou’. A reconstruction of an unfinished treatise on architecture, town planning and civil engineering by Simon Stevin (Amsterdam 2005) 244. Met dank aan Dániel Moerman.

Jos van der Lee, Christiaan Schrickx en Boudewijn van Langen, ‘t Wees Huys in Hoorn. Geschiedenis van het Mariaklooster, Burgerweeshuis en Protestants Weeshuis (Hoorn 2009) 537 en 546.

Anne Wegener Sleeswijk, ‘Bier, brouwerij’, en ‘Voeding’, in: W. Frijhof, C. Secretan en A. Nijenhuis-Bescher (red.), De Gouden Eeuw in 500 portretten, taferelen & analyses (Amersfoort 2022) 171-173 en 1450-1454.  

Artikel Milja van Tielhof gepubliceerd in Amstelodamum

Jacob de Wit, Jan Punt en Cornelis Pronk, Het Aalmoesseniers-Weezhuis, te Amsteldam, 1758. Stadsarchief Amsterdam.

Aan de Amsterdamse Prinsengracht stond in de vroegmoderne tijd het Aalmoezeniersweeshuis, waarin 1000 tot 1300 kinderen uit de onderste lagen van de bevolking woonden. Hoe werd ervoor gezorgd dat zij schone kleren hadden? Wie deden de was? En waar kwam het water vandaan in deze stad die bekend stond om zijn chronische gebrek aan schoon water?

Het artikel van onderzoekster Milja van Tielhof beschrijft het wekelijks terugkerende, strikt georganiseerde werkproces waarbij een groot aantal vrouwen en meisjes betrokken was. Het gaat ook in op de geldende normen en opvattingen over wat schoon genoeg was, en de vraag of het weeshuis de eigen normen kon handhaven.