Door Margriet de Roever
Het waren geen perioden van droogten, die het stadsbestuur van Amsterdam eind achttiende eeuw noopten om een serie grote waterkelders aan te leggen. Maar de maatregel had wel te maken met het weer, namelijk vorst. In strenge winters ontstond gebrek aan drinkwater, omdat het beschikbare water dan bevroor. Daarom kan het voor het project ‘Omgaan met droogte’ interessant zijn meer over deze ‘reinwaterkelders’ te vernemen. Bij de klimaatverandering van tegenwoordig speelt ook water een rol. Een fenomeen als deze oude voorraadkelders zou daarbij mogelijk nog van nut kunnen zijn.
Schaarste bij vorst
Voor de waterleiding was aangelegd (in 1853) stagneerde de drinkwatervoorziening bij vorst met enige regelmaat. Het water in enkele (bovengronds) publieke waterbakken, in de waterschuiten waar bewoners een emmertje konden halen, en in de regenbakken en -tonnen bij het huis, was dan bevroren. Loshakken en ontdooien was nauwelijks een optie, daar viel niet tegenop te stoken. Alleen wie zich de luxe van een waterkelder onder zijn huis kon veroorloven, zal nog over vloeibaar water hebben beschikt. Nog onlangs kwamen er, bij de verbouwing van het Betty Asfalt Complex in Amsterdam, onder het voormalige huis van de familie Bicker twee te voorschijn (zie ook de blog van Milja van Tielhof hierover).
In de buitengewoon strenge winter van 1740, vooral in de eerste maanden, was dit weer pijnlijk duidelijk geworden. Toch was het niet de vorst die de aanleg van de kelders een duwtje in de rug gaf, maar een belegering. Dat gebeurde toen in 1787 een Pruisisch leger het land binnenviel en stad na stad veroverde. Amsterdam capituleerde na een dagenlang beleg op de 10e oktober. De schuiten die vanuit de bovenloop van de Vecht het drinkwater aanvoerden, hadden tijdens de belegering de stad niet kunnen bereiken. Plannen om watervoorraden aan te leggen waren er toen al wel. In 1783 had de aanvoer ook stilgelegen, wat de bierbrouwers, die voor de bierproductie schoon water nodig hadden, ernstig in de problemen had gebracht. Een van hen kwam toen met een voorstel om 52 opslagkelders van c. 4000 hectoliter te realiseren. Dat was wel erg ambitieus, maar stadsingenieur Abraham van der Hart nam het idee voor dit soort opslag wel over. Hij kwam met een bescheidener opzet voor 16 kelders voor 100.000 tot 200.000 liter (100 tot 200 m3). Met de bouw werd in september 1789 begonnen.
In vier trajecten kwamen er 24 tot stand. Ze liggen circa 6 à 7 m. diep, tot 1 m. onder het maaiveld. De eerste zes kwamen op de Jodenhoutmarkt (nu de noordkant van het Waterlooplein), de Herenmarkt, de Noordermarkt, de Nieuwmarkt, bij de Zaagpoort (Marnixstraat bij de Nieuwe Gieterstraat) en bij de Eilandskerk op het Bickerseiland. Het jaar daarop volgden er zes op de Westermarkt, de Botermarkt (nu het Rembrandtplein), het Amstelveld, de Kadijk, de Vleeshal in de Nes (nu het pleintje bij de Brakke Grond) en op het Oudekerksplein. Het volgende traject omvatte kelders weer op de Jodenhoutmarkt, aan de Schippersgracht, bij de Scharrebiersluis, op de Westermarkt, bij de Passeerdersgracht en weer op de Herenmarkt. Het vierde project bestond in 1794 uit kelders op het Leidseplein, aan het Amstelgrachtje (thans Frederiksplein), op het Weesperplein, op de Stromarkt en bezijden het stadhuis. Tien jaar later, in 1806, kwamen er nog vier bij: in de Plantage bij de Hortus, op de Nieuwmarkt, aan de Schans ten zuiden van de Leidsepoort en één op het Weesperplein.

De waterleiding
De voorziening in tijden van nood was zo opgelost, maar de watervoorziening zelf werd steeds problematischer. Decennia lang volgde het ene na het andere plan om die te verbeteren. Zelfs Napoleon, die Amsterdam tot de derde stad van zijn keizerrijk bombardeerde, heeft zich er bij zijn bezoek aan de stad in 1811 mee bemoeid. Hij adviseerde om het water via buizen aan te voeren, wat werd uitgewerkt door de waterstaatkundigen M.A. Blanken Jzn en B.H. Goudriaan, maar door zijn veldtocht naar Rusland vond het project geen doorgang.
In 1849 nam de directeur der Stads-Waterwerken Jan van Maurik de hele drinkwatervoorziening nog eens onder de loep. Bij de plannen was aanvoer via leidingen nog steeds een optie, en dat zou enkele jaren later dankzij particulier initiatief worden verwezenlijkt. Het was vooral de eerste Wereldtentoonstelling, de Great Exhibition of the Works of Industry of All Nations, die in 1851 in Londen werd gehouden, die een enorme stoot gaf aan dit soort technische vernieuwingen. De chemicus en hoogleraar aan het Atheneum Illustre in Amsterdam E.H. von Baumhauer heeft die expositie bezocht. Rond die tijd maakte hij een scheikundige analyse van het Amsterdamse drinkwater. De populaire romanschrijver en politicus Jacob van Lennep had al in 1849 in Londen de spiksplinternieuwe waterleiding bekeken, die het jaar daarvoor was aangelegd. Van Lennep wist in de jaren die volgden een ondergronds leidingnet te realiseren vanuit de duinen naar de stad, dat in december 1853 operationeel werd. Hiermee werd voortaan ook de reinwaterkelders gevuld.
Het einde van de kelders
De stelling van Amsterdam, die tussen 1880 en 1914 werd aangelegd, betekende het einde van de waterkelders. Aan het begin van de twintigste eeuw werd bij de Nieuwe Meer een zuiveringsinstallatie gebouwd, die in tijden van nood grondwater kon bewerken tot drinkwater. Voor de opslag werden twee waterkelders in het project opgenomen. De kelders in de stad werden daarna aan hun lot overgelaten. Alleen toen de Tweede Wereldoorlog naderde, werd er nog een keer naar gekeken, niet als voorraadkelder, maar om ze om te bouwen tot schuilkelders. Dat bleek echter niet haalbaar. Tijdens de bezetting is de installatie bij de Nieuwe Meer in 1944 nog wel operationeel gemaakt, maar deze is niet meer in gebruik genomen. In 1950 werd het geheel een zendstation.
De kelders in de stad raakten in de vergetelheid. Na de oorlog konden alleen enkele oudere werknemers van de afdeling Onderhoud Gebouwen en Gemeente Werkplaatsen (OGW) van de dienst Publieke Werken (PW), zich nog herinneren dat ze er waren. Maar bij de aanleg van de metro kwam er weer aandacht voor; de kelders in het uitgezette traject zijn toen geruimd. De directeur van OGW, ir. J.B. Visser stelde toen een uitgebreid onderzoek in naar deze oude noodvoorziening onder de grond. Hij publiceerde dat in het blad van PW Werk in uitvoering. Daarnaast stelde hij een overzichtsdossier samen met de bewerkte tekst van dit artikel, foto’s, kopieën van belangrijke archiefstukken en een lijst van de kelders met bijzonderheden zoals de inhoud, of hij ze had geïnspecteerd en wat OGW er mee deed. Dat waren er nog 28 aan de openbare weg en 5 op binnenterreinen. Enkele heeft hij er weer laten vullen met water, terwijl andere tegen instortingsgevaar werden volgestort met puin. De pompen boven de kelders waren toen allemaal verdwenen, alleen op de Noordermarkt, het Jonas Daniel Meyer- en het Rapenburgerplein trof hij nog een enkel voetstuk aan, of een plaat die de schacht afdekte waarmee de waterkelders werden gevuld.


De kelders zijn echter nooit systematisch geruimd. Een gevaar voor de openbare ruimte vormen zij niet, wellicht omdat Visser stelde: ‘De solide bouwwijze, de zorgvuldige afwerking en het feit, dat de kelders geheel ondergronds liggen, hebben van begin af aan verval voorkomen.’ Of nog bekend is hoeveel er tegenwoordig onder het maaiveld liggen, zou ik niet kunnen zeggen. De afdeling OGW bestaat niet meer. Maar wie weet komt er nog eens een enthousiasteling zoals Jaap Visser die de zaak weer oppakt. Het zou misschien denkbaar zijn dat, bij de huidige problemen met grote hoeveelheden neerslag in zeer korte tijd, de kelders weer een rol zouden kunnen spelen; in een nieuwe functie als tijdelijke waterberging bij overvloedige regenval. Een bestemming die Visser zeker zou hebben gewaardeerd.
Literatuur
‘Archeologische vondst 3 meter onder NAP. Nieuwezijds Voorburgwal 282 – Amsterdam’, Stadsherstel Amsterdam, jaarverslag 2021, p. 50-51.
H.J. van der Beek, E.H. von Baumhauer. Zijn betekenis voor de wetenschap en de Nederlandse economie (Leiden 1963), proefschrift UvA.
J.A. Groen jr., Een cent per emmer. Het Amsterdamse drinkwater door de eeuwen heen (Amsterdam, Gemeentewaterleidingen, 1978).
J.A. Groen jr., ‘Van het manpad naar de hoofdstad. 125 jaar duinwaterleiding in Amsterdam’ Ons Amsterdam 30 (1978), p. 318-323.
100 Jaar waterleiding. Extract uit de archieven der Gemeentewaterleidingen-Amsterdam. (Amsterdam 1953).
G.A. Lindeboom, ‘Over de drinkwatervoorziening van Nederland’ Stemmen des tijds. Maandblad voor christendom en cultuur 30 (maart 1941), p. 222-227.
M. Mathijsen, Jacob van Lennep, een bezielde schavuit (Amsterdam 2018).
J. van Maurik (bew. P.P. de Baar), Versch drinkwater voor de hoofdstad. Rapport over de onderscheidene middelen welke de stad Amsterdam van Versch drinkwater zullen kunnen voorzien, 1849 (Amsterdam, Gemeentewaterleidingen, 1993).
J.B. Visser, ‘Stedelijke verswaterbakken onder de openbare weg … thans nog slechts obstakels in de grond …’ Werk in uitvoering, maandblad van de dienst Publieke Werken Amsterdam 22 (maart 1972), p. 294-300.
J.B. Visser, Stedelijke verswaterbakken, ongepagineerd dossier, 1973, Stadsarchief Amsterdam, toegangsnr. 15030, bibliotheek, inv. nr. 108844, oude signatuur R 1015.
Verrassend theater. Achter de coulissen van het Betty Asfalt complex Erfgoed van de Week | Verrassend theater – Gemeente Amsterdam 5 augustus 2021 (internet)