Door Petra van Dam
De vakantieverhalen van Daniël en Marja inspireren mij tot overpeinzingen van mijn vakantie-ervaringen met drinkwatermonumenten. Het is gek maar zodra onderzoekers een nieuw onderzoeksonderwerp hebben, zien ze overal om zich heen onderwerpen voor onderzoek opdoemen.
De cisternen met waterputten in het verhaal van Marja doen me denken aan de prachtige waterput in de burcht Forchtenstein in het grensgebied van Oostenrijk en Hongarije. De burcht staat op een grote rots en de put is op een binnenplaats 50 m diep in de berg uitgehouwen. Een looprad met een diameter van zeker drie meter (daarin liep iemand) bedient de enorme emmers die naar beneden gelaten werden.
Daarbij is de put in een uitbouwtje van een kasteelkamer van Slot Loevestijn (beroemd kasteel omdat Hugo de Groot daar gevangen zat en ontsnapte in een boekenkist) maar eenvoudig.

Aquaducten bevinden zich op veel plekken in Europa, maar zo’n oude als Daniël op Sicilië heeft ontdekt, en die bovendien nog functioneert, heb ik nog nooit gezien. Ik heb wel een keer op een Romeins aquaduct bij Les Beaux-de-Provence gelopen, dat vond ik al heel spannend.
Sinds het begin van ons onderzoeksproject verzamel ik foto’s van pompen. Vorig jaar vond ik twee pompen in Hasselt (1776). Een daarvan heeft oranje afzettingen, ontstaan door het ijzerhoudende grondwater van de Veluwe. Er zijn ook veel oranje beekjes op de Veluwe. Sommige pompen zijn prachtig versierd. Op een van mijn fietstochten deze zomer trof ik een pomp aan op het centrale plein van de oude dorpskern van Wassenaar, met daarop wapentjes met de halve maantjes van het adellijke geslacht Van Wassenaar dat daar eeuwenlang de baas was. Qua positie in het ruimtelijke patroon deed de pomp me denken aan de Mariapomp in Utrecht, die we op onze excursie vorig jaar bezochten, en die ook op een centraal plein stond. Pompen staan vaak op belangrijke (markt)pleinen, maar een enkele keer staan ze ook geleund tegen een kerk, waar ze vermoedelijk toegang geven tot een cisterne die gevoed wordt vanaf het kerkdak. Ik denk dat de pomp van de wijk Burchtstreng bij de Hooglandse kerk in Leiden zo’n geval is, maar je weet het nooit. Een pomp kan ook verplaatst zijn toen hij niet meer nodig was en men hem als monument wilde bewaren.
Tijdens de afgelopen vakantie in het zuiden van Oostenrijk had ik de kans te kijken naar de watervoorziening van boerderijen en stallen. De volkskundige verzameling van het stadsmuseum van Spittal in Karinthië bevat een boeren- of stokwatermolen. Dat is een kleine watermolen die op een steil bergbeekje draaide voor een boerderij of een klein groepje boerderijen. Ze werden voornamelijk gebruikt voor het malen van graan, maar ze konden ook ingezet worden voor het persen van lijnzaad (voor bereiding van olie).
Het meest intrigerend vond ik de boormachine voor het uitboren van boomstammen, die ook aangesloten kon worden op een watermolen. Hiermee werden namelijk waterleidingen gemaakt. In de boor zit een lepelboor waarmee de boomstam uitgehold wordt. Het einde van de stam wordt een beetje afgevlakt en zo kunnen de stammen in elkaar geschoven worden. Misschien werden de naden wel met gedroogd mos waterdicht gemaakt, zoals dat ook bij schepen in Nederland gebeurde. Mos zet uit als het nat wordt.

De houten waterleidingen brachten me op de volgende gedachte. Zouden in landen waar veel bos is en waar dankzij reliëf vrij makkelijk veel watermolens functioneren, al eerder waterleidingen gebouwd zijn dan in ons vlakke land waar al eeuwen nauwelijks bomen zijn? Met makkelijk bedoel ik ook goedkoper. In noordwest Europa zijn ook wel enkele vroege waterleidingbuizen van aardewerk bekend, maar dat lijkt me toch veel meer werk en vooral ook energie-intensief. Klei moet gebakken worden en daarvoor is dan ook weer de kap van hout nodig. Misschien heeft een Duitse historicus dit allang uitgezocht, want in Duitsland is al veel onderzoek gedaan naar watertechnologie.
Ik heb in de zomer ook een dag doorgebracht in het openluchtmuseum van Stübing. Daar staan de meest prachtige boerderijen met stallen uit heel Oostenrijk. Vaak zijn die overgebracht als er ergens een stuwdam werd gebouwd en een dal onder water gezet werd. Oostenrijk zit vol met stuwmeren voor de opwekking van elektriciteit. Binnen in de boerderijen was eigenlijk geen watervoorziening te vinden, maar erbuiten was vaak een eenvoudige, doeltreffende inrichting. Vanuit de bergwand kwam een houten waterleiding, waaruit constant water liep in een trog, een uitgeholde boomstam, en dat werd constant ververst, want de trog had een overloop. In de trog kun je snel even een emmer dompelen en voor het schoonste water zet je de emmer onder de waterleiding. De trog is groot, daar zou je ook kleding in kunnen wassen en andere zaken.
Ik vroeg me af hoe de beesten in de stallen gedrenkt werden. Daar was geen waterleiding, maar in sommige stallen had ieder rund een stenen trog. Dus nu zijn er twee opties: men leidde de beesten naar de grote trog buiten, of men sleepte het water voor de beesten aan met emmers en vulde de bakken in de stal. Een beetje moderne Nederlandse koe drinkt al gauw 60 liter per dag, dus dat laatste zou een zware klus geweest zijn, maar het rondlopen met koeien rondom een boerderij is ook een gedoe. Ze willen vermoedelijk ook niet zo braaf de voorraad water voor een hele dag in een keer opdrinken. Het zijn geen kamelen.

In het Openluchtmuseum in Arnhem staat een Noord-Hollandse stolpboerderij met een kalverenstal geïntegreerd in het woonhuis. De boerderij is voorzien van een cisterne gevoed vanaf het dak en in de stal is een nog originele houten pomp. De Hollandse oplossing was mogelijk dus heel wat minder arbeidsintensief dan de Oostenrijkse, althans in Noord-Holland waar de veeteelt domineerde en waar al vanaf de middeleeuwen de landbouw relatief modern was.
Wordt vervolgd!
Eén opmerking over 'Waterleidingen en bomen'