Duizenden regenbakken op straat: Regenwater in Amsterdam voor de Journal of Historical Geography

Op 23 februari, 1757 kregen buren ruzie over schaars water in een huis op de Derde Weteringdwarsstraat in Amsterdam. ‘Ik wil god verdomme niet uitschijden met scheppen, en ik zal ‘t over straat gooijen,’ riep Lijs of Elisabeth nadat haar buren haar gevraagd hadden om niet zo veel water te gebruiken. Ze voegde de daad bij het woord en smeet een emmer water over de straatstenen. Haar buurvrouw, Magdalena de Groot, die in de kelder woonde, zette een tobbe op de mond van de regenbak om te voorkomen dat er meer water verspild zou worden. ‘Daar is zoveel schaarsheijd van regenwater in de stad, en wij moeten met ons drien uit een bak scheppen!’ beet ze haar buurvrouw toe.

Afb 1. Derde Weteringdwarsstraat, Streetview van Google Maps, situatie van 2018.

In de zaak van hierboven uit 1757 blijkt uit de notariële akte met getuigenverklaringen dat het ‘met ons drien uit een bak scheppen’ waarschijnlijk betekende: Met drie huishoudens. Beide buurvrouwen waren namelijk getrouwd (en later in de akten zetten hun mannen de ruzie nog voort) en er was ook nog een slaper die in de kelder logeerde, dus er waren al minstens vijf mensen die onder deze regenbak vielen. Een derde huishouden elders in dat huis zou zeker geen ongewone constructie zijn.

Deze constructie, een gedeelde regenbak voor de deur op straat die door huishoudens van een of zelfs meerdere huizen wordt gedeeld, was verre van uniek: We hebben 3685 registraties gevonden van regenbakken voor de deur in de publieke ruimte waarvoor een precariobelasting werd betaald. Door die registraties in een ruimtelijke database te verwerken is het nu voor het eerst mogelijk om toegang tot schoon regenwater stelselmatig te bezien als een kwestie van ruimtelijke sociale ongelijkheid. In het zojuist verschenen artikel hierover voor de Journal of Historical Geography beschrijf ik die data en laat ik de micro- en macro-infrastructuur van dit regenwatersysteem zien. Het is Open Access, dus voor iedereen beschikbaar via: https://doi.org/10.1016/j.jhg.2024.07.012.

Afb. 2. Voor de precariobelasting geregistreerde regenbakken en hun locaties op de Grachtengordel en de Oude Zijde. Bron: NL-AsdSAA, TO (5039) inv. nr. 716-720, SAF (5177), inv. nr. 2617. Kaart: Gerrit de Broen, 1737, Bob Pierik en Emma Raben.

Bob Pierik

‘Lopend’ water, een korte geschiedenis van het watermennen in Nederland. Deel II: de moderne tijd

Rond het midden en einde van de 19e eeuw, toen op veel plekken in Nederland een begin werd gemaakt met het aanleggen van drinkwaterleidingen, raakte het watermennen langzaam in onbruik. In het boek Landen, steden, volken en menschen van J.J.A. Gouverneur uit 1852, wordt bijvoorbeeld op denigrerende toon gesproken over de armzalige watermenners in Sint-Petersburg, die met hun klotsende en druipende vaten onderweg al hun halve voorraad verloren. In het Britse tv-programma Worst Jobs in History liet presentator Tony Robinson zien hoe zwaar en ondankbaar het werk van watermenners tijdens de vroege 19e eeuw was. Hij deed dit door zelf een vat met dertig liter water op zijn rug omhoog te zeulen door de steile straten van Edinburgh, precies zoals de watermenners dit vroeger deden. Los van het fysiek zeer zware werk lekte de ton bij Robbins constant water, waardoor de inefficiëntie werd benadrukt. Desondanks bleef het watermennen in sommige afgelegen streken van Nederland nog tot na de Tweede Wereldoorlog bestaan, al veranderde er wel het één en ander aan de uitvoering.

Presentator Tony Robinson draagt een vat water op zijn rug door de straten van Edinburgh. Worst Jobs in History, “The Worst Urban Jobs in History,” Youtube, 04:35.
Het lekkende vat laat een spoor van water achter op de rug van Robinson en de straten. Worst Jobs in History, “The Worst Urban Jobs in History,” Youtube, 04:25.

Tegenwoordig is het watermennen zeker niet verdwenen. Hoewel de verspreiding van het waterleidingnetwerk dit in veel streken overbodig heeft gemaakt, komt het zeker nog voor. Eén van de plekken waar nog met regelmaat tankwagens met water af en aan moeten rijden is Zeeland. Met name het eiland Schouwen-Duiveland kampt met verzilting van het grondwater, wat daardoor niet gebruikt kan worden in de landbouw. In combinatie met de verminderde regenval tijdens droge jaren heeft dit de vraag naar watermenners versterkt. Het BNN/VARA programma Waterman liet zien hoe tankwagens water oppompen uit het oostelijk gelegen Volkerak-Zoommeer. Dit wordt vervolgens naar fruittelers en boeren op Schouwen-Duiveland gebracht wanneer er sprake is van een tekort aan water door regenval of andere redenen. Vaak moet er meerdere keren worden gereden om de reservoirs te vullen. In dit geval gaat het dan wel om watermennen als een noodoplossing, niet als een structurele manier van water verschaffen.

Moderne watertanks transporteren water uit het Volkerak-Zoommeer naar akkers op Schouwen-Duiveland. Gerben van den Broek. “Tankwagens vol water moeten uienoogst redden.” Nieuwe Oogst, juni 14, 2023, 02:09. https://www.nieuweoogst.nl/nieuws/2023/06/14/tankwagens-vol-water-moeten-uienoogst-redden.

Het watermennen was een dure praktijk door de vereiste man- of paardenkracht. Vaak streefde men dus liever naar het aanleggen van alternatieve waterbronnen, om de transportkosten voor het watermennen te vermijden. In Drenthe werd bijvoorbeeld in 1930 besloten om vlakbij het dorpje Annen een nieuwe waterput aan te leggen, om de hoge kosten die het watermennen met zich mee bracht terug te kunnen dringen. In het naoorlogse Zeeland, waar op veel plekken het water verziltte en onbruikbaar was als drinkwater, werd het watermennen ook nog in grote mate toegepast. Hierbij werd de vroeger gangbare eenvoudige paard-en-wagen met een enkele ton, opgevolgd door moderne tankwagens die vanuit de dorpen drinkwater brachten naar landbouwers en andere bewoners van het platteland. Dit gebeurde onder andere in de Oud-Poortvlietse polder, waar men zich naar verloop van tijd echter begon te beklagen over de hoge kosten en het soms lange wachten. Met name in tijden van droogte was de situatie volgens de belanghebbenden onhoudbaar, en dus besloot de lokale overheid in 1953 om het waterleidingnetwerk uit te breiden. Hoewel dit een kostbare onderneming was, werd geopperd dat het op de lange termijn beter én vooral goedkoper zou zijn in vergelijking met het inefficiënte en dure watermennen.

Hoewel we dus vandaag de dag gewend zijn aan een kraan met ‘lopend’ water, was het idee van ‘lopend’ water voor een lange tijd verbonden aan het daadwerkelijke lopen van de watermenner, of in ieder geval vanzijn paard. Of het watermennen een comeback gaat maken lijkt vandaag de dag onwaarschijnlijk, hoewel het in het geval van een ramp of problemen met de waterleiding nog best eens opnieuw kan worden geïntroduceerd. Voor nu lijkt de onder studenten populaire ‘bierkoerier’, die op bestelling gekoelde kratjes bier bij de voordeur komt afleveren, nog het meest op de watermenner van voorgaande eeuwen.

Dániel Moerman

Bronnen:

“Goede watervoorziening voor agrarisch Zeeland nodig.” Provinciale Zeeuwsche Courant, januari 20, 1953. Krantenbank Zeeland.

Gouverneur, J.J.A. Landen, steden, volken en menschen: een panorama in negentien groepen, deel I. Groningen: Wolters, 1852.

“Uit de Provincie.” Provinciale Drentsche en Asser courant, juli 1, 1930. Delpher.

“Water-mennen kost een pacht extra!.” Provinciale Zeeuwsche Courant, oktober 26, 1949. Krantenbank Zeeland.

Waterman. Seizoen 1, aflevering 2. “Zeeland, Zilt en Zoet.” Uitgezonden op april 18, 2021, BNN/VARA. https://npo.nl/start/serie/waterman/seizoen-1/zeeland-zilt-en-zoet/afspelen.

Worst Jobs in History. Seizoen 2, aflevering 1, “The Worst Urban Jobs in History.” Uitgezonden op april 23, 2006. https://www.youtube.com/watch?v=8BCp8YCJ9N0&list=PL4992B129796AB4AE&index=7.

Onderaards onderzoek naar de drinkwatervoorziening in Deventer en Amsterdam; en Zutphen, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik

Schematisch profiel van een waterput op de scheepswerf van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) op het eiland Oostenburg in Amsterdam. Uit het rapport “Wellend water: Archeologische inventarisatie van waterputten in Amsterdam.”

Goed nieuws: de rapporten van het archeologisch onderzoek naar de drinkwatervoorziening zijn klaar en voor iedereen toegankelijk!

We hebben de stedelijke archeologische diensten van Deventer en Amsterdam gevraagd een studie te maken van wat zij hebben opgegraven aan objecten gerelateerd aan de drinkwatervoorziening. Voor Amsterdam was er al overzichtsonderzoek over waterkelders van de dienst en van een van onze eigen onderzoekers, en dit ging vooral om putten, voor Deventer ging het om putten en waterkelders.

De aanleiding was dat wij via teksten zo slecht toegang krijgen tot private putten. Wat privé is, komt immers niet in administraties van overheden voor. Daarover hoeft bijvoorbeeld geen belasting betaald te worden.

Het is nu duidelijk dat er in Deventer zo veel putten waren, dat we wel kunnen zeggen dat vrijwel ieder huis toegang tot een put had. Dit bevestigt (gelukkig) ons vermoeden. Als de stad geheel afhankelijk was geweest van de enkele tientallen publieke waterputten die bekend waren en die Dániel Moerman in zijn proefschrift behandelt, dan was het treurig geweest.

Amsterdam had ook heel wat putten, eigenlijk meer dan verwacht, maar het patroon is wat vlekkerig. Het is goed te zien dat sommige plekken daarvoor geschikter waren dan andere. We wisten al uit het onderzoek van Bob Pierik dat in Amsterdam veel kleine waterkeldertjes bestonden, waarin het regenwater werd opgeslagen dat op het dak werd opgevangen. En uit eerdere archeologische publicaties was ook bekend dat er bij de grote huizen ook grote kelders lagen.

Maar … en daarin zit misschien wel het grootste nieuws: in Deventer werden ook regenbakken gebouwd. Dániel Moerman had in zijn archiefonderzoek een setje gevonden uit 1594. Het blijkt nu dat er in Deventer niet zo veel regenbakken gebouwd werden als in het westen, maar zij waren er dus wel en zij waren vroeg. Zij kwamen vooral voor bij de huizen van welvarende mensen aan de hoofstraten, bovendien werden ze nog tot in de negentiende eeuw bijgebouwd. Dat stelt nu wel een bekende these ter discussie, dat de waterkelders in Amsterdam gebouwd werden omdat vanaf ongeveer 1500 het grondwater brak werd. Want in Deventer was het grondwater uiteraard niet brak, maar juist van uitstekende kwaliteit, dankzij de hoge ligging op zandgrond en ver weg van de Zuiderzee.

Waterput met duidelijke taps toelopende bovenkant, in Deventer. Uit het rapport “Waterputten & Cisternen in Deventer: Een overzicht en eerste analyse van de drinkwatervoorziening in de stad Deventer in de middeleeuwen en nieuwe tijd.”
Waterput met onderaan een kraag van turfsteen, in Deventer. Uit het rapport “Waterputten & Cisternen in Deventer. Een overzicht en eerste analyse van de drinkwatervoorziening in de stad Deventer in de middeleeuwen en nieuwe tijd.”

In deze onderzoeken is ook de vraag bekeken of we archeologisch kunnen zien of putten gemeenschappelijk gebruikt werden. En het antwoord is ja, want er is een duidelijk verschil in ligging. Sommige putten liggen centraal op een erf of dichtbij een gebouw. Andere liggen precies op de erfscheiding of er leiden publieke stegen naartoe die duiden op gemeen gebruik, of allebei. Dit sluit aan bij wat we in teksten hebben gevonden, we komen daarop terug in onze publicaties.

Verder bevatten de rapporten natuurlijk fascinerende gegevens over de bouw en constructie van de putten. Hoe realiseer je een put zonder dat je bedolven raakt door een instortende kuil? Hoe maak je een put waterdicht en voorkom je dat er afvalwater instroomt uit vervuilde grond? Hoe bouw je een waterkelder?

Schematische profielen van waterputten met een baksteenmantel. Uit het rapport “Wellend water: Archeologische inventarisatie van waterputten in Amsterdam.”

De gegevens zijn in een uitgebreide catalogus en database ondergebracht en ook uitvoerig gekarteerd en voorzien van schitterende bouwtekeningen en opgravingsfoto’s, waardoor we ook kunnen begrijpen hoe het archeologisch onderzoek verlopen is en wat de betekenis van de conclusies zijn.

Het is allemaal te lezen in deze rapporten:

Deventer

Amsterdam

Onze eigen archeoloog Bart Levering had al eerder de waterkelders en putten van drie steden in West-Friesland onderzocht, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik, en de waterkelders van Amsterdam. Deze rapporten zijn nu ook beschikbaar.

Hoorn, Enkhuizen en Medemblik hadden te kampen met brak grondwater, net als Amsterdam, zodat het logisch lijkt dat regenwater werd opgevangen, en dat blijkt ook te kloppen. Veel huizen hadden kleine waterkeldertjes en enkele hadden grote. In Zutphen lijkt het patroon op dat van Deventer, veel privéputten en enkele huizen met waterkelders. Het eveneens vergelijkbare systeem van publieke waterputten wordt behandeld in het proefschrift van Dániel Moerman.

Het onderzoek over Amsterdam gaat onder meer over de vraag wanneer men begon met de bouw van waterkelders, in hoeverre de grootte van waterkelders samenhing met de functie van het gebouw waar ze bij hoorden (woonhuis, bedrijf) en hoe de constructie zich ontwikkelde.

Het verschil tussen deze onderzoeken en die van de archeologische diensten, is dat die van de diensten veel omvangrijker en diepgaander zijn. Het onderzoek van Bart Levering stamt uit het begin van de looptijd van ons project en heeft ons de ogen geopend voor de onderaardse wereld van de stedelijke watervoorziening. Het heeft ook enorm geholpen om na te denken over hoe het archeologische onderzoek kan bijdragen om onze onderzoeksvragen te beantwoorden. Het is gebaseerd op de publicaties van de diensten (te vinden op de website van de stedelijke diensten), terwijl de diensten van Amsterdam en Deventer hun hele database van opgravingen hebben gebruikt voor hun rapporten en bredere onderzoeksvragen hebben kunnen gestellen.

De studie van Bart Levering over Amsterdam is te vinden via deze link.

De studies van Bart Levering over Hoorn, Enkhuizen en Medemblik zijn op te vragen via onze webbeheerder Hannah Heath: h.j.heath@student.vu.nl

Petra van Dam

Een waterval in een kelder. Op zoek naar waterkelders en putten in Deventer (21 juni 2024)

Deventer is een van de twee mooie steden waarvan onze promovendus Dániel Moerman de drinkwater micro-infrastructuur onderzoekt. Onlangs hadden we een excursie waarin hij enige voorbeelden van de infrastructuur van de stad liet zien die hij bestudeerd heeft.

We begonnen bij een waterkelder in de achtertuin van een groot huis aan de Papenstraat. Aan het einde van de middeleeuwen heette dit huis het Doirshuis en werd bewoond door kanunniken van het kapittel van de St. Lebuinuskerk. Tijdens de Reformatie werden de huizen geconfisqueerd door de stad en aangepast voor bewoning door dominees, de geestelijken van de nieuwe hervormde kerk. De rekeningen van de verbouwingen zijn bewaard in het stadsarchief en daarin zit ook de bouw van een waterkelder in 1594 voor het Doirshuis, wat toen een belangrijke modernisering betekende. In het huidige huis is het kasko van het huis uit ca. 1547 nog bijna volledig  aanwezig. Het huis is eigendom van de archeoloog Thomas Spitzers en het was bijzonder plezierig dat hij de waterkelder voor ons wilde openen.

Rond de waterkelder van het Doirshuis op de Papenstraat. Van links naar rechts: onderzoeksteamleden Milja van Tielhof, Dániel Moerman, Bob Pierik, Marja Heijer en gastheer Thomas Spitzers.

Dániel Moerman heeft in de rekeningen niet alleen deze maar ook nog andere waterkelders gevonden en het een en ander gepubliceerd in zijn  artikel “De aanleg van regenbakken in vroegmodern Deventer.”

Bijzonder aan de waterkelder is dat hij nog steeds in gebruik is. Het regenwater van het dak van het huis wordt vanaf de regenpijp, door een ondergrondse keramische pijp ernaartoe geleid. Toen het ging regenen, konden we het water ZIEN stromen, een klein watervalletje vanuit de pijp naar beneden. Het komt zelden voor dat een mens blij is dat het regent tijdens een excursie!

De toegang tot de kelder, het zogenoemde mangat, is een vierkant gat van 50 x 47 cm, opgemetseld tot ongeveer het niveau van de actuele bestrating (het tuinterras). Het is rond 1900 wat veranderd ter gelegenheid van de verbouwing van het huis, en toen is ook de huidige verbinding met de regenpijp gemaakt. Hoe het water oorspronkelijk vanaf het dak in de kelder terecht kwam, daarover is in de huidige constructie niets te zien. De afmetingen van de kelder zijn l x b =163 x 112 cm  en de hoogte tot de top van het tongewelf is 180 cm. Hij ligt met de lange zijde langs de achtergevel van het huis, zoals wij dat kennen van vele waterkelders. De muren zijn gemaakt van gele bakstenen, klinkaarts (‘clinckaerts’) zoals ze in de bronnen heten. Dat zijn relatief kleine maar harde steentjes (18 x (7,5)-9 x 3,5-4 cm) die langs de Hollandse IJssel gebakken werden, omdat alleen daar de benodigde klei voorkomt. De eigenaar gaat ervan uit dat de gele steentjes de binnenmuur vormen, en dat eromheen een tweede muurlaag is, zoals bij vele waterkelders (daardoor zijn ze meer waterdicht), maar dat is hier niet te zien. De specie tussen de steentjes is hard en grijzig bruinbeige. Uit de rekeningen blijkt dat er tufsteen vermalen is tot tras, dat is een ingrediënt voor waterdichte cement. Bij de kelder hoort een geheel ijzeren pomp van het merk Volga (na 1900), die afgemonteerd is maar nog in het huis aanwezig is. Voor de foto heeft de eigenaar de pomp even op zijn buis gezet vlak naast het mangat. De pompbuis is verbonden met een loden pijp die de waterkelder ingaat en die niet later aangebracht lijkt, kortom die werd er hoogstwaarschijnlijk meteen in gezet, wat ons een zeer vroege datering van een pomp oplevert (1594). De bodem van de waterkelder ligt op 2,30 onder de actuele bestrating.

De ingang (mangat) van de waterkelder met erachter de regenpijp (wateraanvoer) en de pomp (watertoegang). In het mangat is de keramische toevoerpijp vanuit de regenpijp te zien.

Het was werkelijk heel bijzonder dat we een waterkelder konden inspecteren en tegelijk met de eigenaar erover van gedachten wisselen. De eigenaar heeft in dit huis zijn jeugd doorgebracht zodat hij een lange ervaringsgeschiedenis heeft. Hij bevestigde dat het water nooit bevroor en hij zei dat bij graafwerkzaamheden in de stad de grond nooit dieper bevriest dan ongeveer een halve meter. Nu zijn sinds het einde van de Kleine IJstijd ca. 1850 de winters minder streng dan in onze onderzoeksperiode, 1500-1850, maar toch maakt dit aannemelijk dat de kans dat waterkelders voor 1850 ook nooit bevroren, heel groot is. Want de meesten reikten tot minstens twee meter in de grond  en bovendien lagen ze altijd relatief warm, in de binnenstad, in een afgeschermde tuin, beschut tegen de wind en vaak tegen het huis aan, of zelfs eronder. Dat ze vorstvrij waren, moet een groot voordeel geweest zijn ten opzichte van bovengrondse waterreservoirs zoals houten tonnen die ook in de bestudeerde documenten voorkomen, onder meer voor Deventer.

Wat we uit de documenten ook weten is dat de pompen wel konden bevriezen. Maar dat kon voorkomen worden. De pompen werden drooggezet, zoals uit de eerdere blog over de Alkmaarse huisvrouw Maria bleek, soms werden ze ook in warme materialen ingepakt zoals mest en kaf van granen e.d., wat bekend is van de Deventer buurtpompen, en misschien werden ze ook wel weggehaald.

Een ander punt is het waterniveau. De eigenaar merkte op dat het niveau altijd hetzelfde is, zowel tijdens droge als natte tijden. Dit maakt duidelijk dat de waterkelder nog steeds waterdicht is en het doet bovendien vermoeden dat de waterkelder een overlaat heeft. Een overlaat is echter niet gevonden, en belangrijker, in kelders die Spitzers heeft opgegraven in Oost-Nederland en elders heeft hij nog nooit een overlaat gevonden. In alle documentatie die wij tot nu toe over waterkelders hebben gevonden, hebben wij ook nog nooit een overlaat aangetroffen. Dat is eigenlijk een beetje vreemd.

Een derde punt dat we overwogen hebben, is dat de muren van het mangat geheel schoon zijn: geen aangroeisels zoals algen, mos of varens en ook geen insecten of nesten. We hebben hierbij gedacht aan de uitspraak van een hydroloog van de VU, dat water in waterkelders goed blijft, omdat er geen licht bijkomt. Algengroei en dergelijke is daardoor uitgesloten.

Verder hebben we ons afgevraagd wat het betekent voor de waterkwaliteit als een waterkelder of put afgesloten wordt met een pomp, in plaats van met een eenvoudige deksel. Dat betekent in ieder geval dat de deksel er niet meer af hoeft, wat wel nodig is als het water opgehaald wordt met een aker (putemmer) in het mangat, dus nog minder blootstelling aan licht. Bovendien kan er niets in vallen en ook kan de emmer het water niet vervuilen.

Overigens kon het water wel op een andere manier vervuild worden. Want met het regenwater kwamen stof, vogelpoep, veertjes, boomblaadjes e.d. mee. Daarom werden waterkelders regelmatig schoongemaakt. We hebben hierover maar heel weinig teksten, maar die wijzen erop dat dat meestal door vrouwelijk huispersoneel gedaan werd. Sowieso kunnen het geen dikke mensen zijn geweest, want we hebben ook wel mangaten aangetroffen van rond de 30 cm (Leiden).

Na de ‘oculaire inspectie’ van de waterkelder en de inspirerende discussie,  hebben we een stadswandeling gemaakt waarbij we enige andere gebouwen hebben opgezocht waarvan Dániel bekend is dat ze waterkelders hadden en die ook in de rekeningen voorkomen.  Het waren grote, voorname huizen, wat ons herinnert aan het beeld uit het rapport over de putten en waterkelders van de stad die de archeologische dienst van Deventer voor ons onderzoek gemaakt heeft. De waterkelders kwamen hier vooral voor bij enkele grote huizen gelegen aan voorname straten. Het fenomeen waterkelder was dus veel uitzonderlijker dan in het westen van het land.

Ook zijn we op zoek gegaan naar pompen. Op de Brink is een prachtig voorbeeld van een pomp in een mooi gerestaureerde stenen kast, waarop het nummer voorkomt waaronder hij in de stedelijke administratie bekend is. Aan het huis waar ooit de Munt zat, naast de Muntentoren, aan het einde van de Muntengang, is een eenvoudige pomp  bevestigd. Hij bestaat uit een bakstenen kas, met metalen zwengel en kraan, en een natuurstenen bak ervoor, en is voorzien van een houten afdakje. We vermoeden dat dit een buurtpomp kan zijn geweest. Dit soort pompen werd onderhouden door de beroemde putgemeenschappen van Deventer die in de late middeleeuwen zijn ontstaan en tot eind negentiende eeuw hebben gefunctioneerd. De putmeester beheerde de put en inde daarvoor jaarlijks een heffing. Huizen die zelf ook nog een private put hadden, betaalden minder dan de anderen.

De buurtpomp bij de Munttoren.

We hebben deze pomp vergeleken met de begin twintigste-eeuwse foto die Dániel ervan heeft gevonden. We kregen even de indruk dat de gevel zwaar is gerestaureerd, ‘VerAntonPieckt,’ zoals dat in veel Hanzesteden is gebeurd. Spitzers liet ons echter later weten dat het gebouw in de oorlog is kapot gebombardeerd en nadien opnieuw opgebouwd. Het gevolg is dat de put een halve meter naar links is verplaatst met herplaatsing van enige elementen zoals de kraan en de (beschermende?) ring daaromheen voorzien van een haak voor de emmer, en de stenen bak, die gezien de slijtageplek kennelijk de putkast tegen schommelende zware emmers moet beschermen. De omgeving van de put is heel sfeervol vormgegeven, een beetje zoals in een openluchtmuseum. De toren en de aanpalende gevel bevat ramen met glas-in-lood, voorzien van zwarte, ijzeren tralies en kleurig geverfde luiken en resten rondbogen. Het pleintje heeft een prachtig stervormig plaveisel van kinderkopjes.

We rondden ons bezoek af met bezichtigingen van de Bergkerk uit de twaalfde en vijftiende eeuw en de St. Lebuinuskerk uit de elfde eeuw. De Bergkerk staat in het centrum van het Bergkwartier, dat heel hoog gelegen is op een rivierduin, wat op zich al interessant is. Het houdt in dat het grondwater in principe van uitstekende kwaliteit was en is, gefilterd als het wordt door zand. Het Bergkwartier staat bekend om zijn zeer diepe putten die vaak onder de huizen liggen. De St. Lebuinuskerk heeft onze interesse omdat hiertegenaan huizen gebouwd zijn. Mogelijk behoren hiertoe de huizen die Dániel in de archiefstukken heeft gevonden die een overeenkomst hadden met de kerk om water van het dak te ontvangen in hun waterkelders. We hebben regenpijpen gezocht en er heel wat gevonden die achter de huizen, tussen de kerk en de huizen, door naar beneden kwamen en dus best een waterkelder konden voeden!

Het was een zeer interessante excursie en we hebben weer een hoop energie verzameld die we hard nodig hebben om de laatste publicaties van ons project af te ronden. En Thomas, bedankt!

Petra van Dam

‘Lopend’ water, een korte geschiedenis van het watermennen in Nederland. Deel I: de middeleeuwen en vroegmoderne periode

In elke stad kent men vandaag de dag wel het fenomeen van feloranje fietsen en scooters die voorbijkomen geraasd in een poging om een pizza, Chinese afhaalmaaltijd, broodje gezond, of zelfs complete boodschappen bij een hongerige klant te bezorgen. Deze bezorgers zijn inmiddels een vertrouwd onderdeel van ons straatbeeld geworden, maar de watermenner, een bezorger van water aan huis of op straat, is al enkele decennia uit ons geheugen verdwenen. In deze blog zal de watermenner echter naar voren worden gebracht als een vergeten onderdeel van de geschiedenis van drinkwater in Nederland voor én na de aanleg van grootscheepse waterleidingen. Dit is deel I van een tweedelige blog, waarbij wordt stilgestaan bij de middeleeuwen en vroegmoderne periode.

Afb. 1: El aguador de Sevilla. Schilderij van Diego Velázquez (1599-1660), geschilderd omtrent 1620. Bron: Londen, Apsley House Collection.

Volgens de Gids van historische beroepen (2004) van Carl Denig, is een watermenner een ‘persoon belast met het met paard en wagen aanvoeren van drink- of bluswater’. Tot begin 20e eeuw kwamen in Europa echter verschillende varianten van watermenners voor. Een zeer bekende historische afbeelding hiervan is het schilderij De waterverkoper van Sevilla, geschilderd door Diego Velázquez begin zeventiende eeuw (afb. 1). Hierop is een man te zien die een glas water verkoopt vanuit een grote kruik die hij bij zich draagt. In Italië stonden deze mobiele waterverkopers op straat te boek als Acquaiolo (afb. 2 en 3). De Italiaanse stad Siena kende in de dertiende eeuw al vele watermenners die water uit de openbare fonteinen haalden en elders tegen betaling afleverden. In Siena werd dit werk vooral door verricht door vrouwen, die daar overigens maar weinig aan verdienden. Een watermenner in Siena verdiende bijvoorbeeld veel minder dan een bode of ezelmenner die vergelijkbaar werk deed. Ook in Duitse steden kende men al vroeg watermenners die water transporteerden en verkochten. In Hannover gebeurde dit in de veertiende eeuw bijvoorbeeld met speciale waterwagens. Deze wagens waren uitgerust met tonnen waarmee soms wel 200 liter water kon worden vervoerd. Dit staat natuurlijk in schril contrast met de kleinschalige waterverkopers.

Afb. 2: Een watermenner in Napels biedt een vrouw een glas water aan. Aquarel van onbekende schilder (1800-1899). Bron: Wellcome Collection.
Afb. 3: Een watermenner draagt een waterkruik en een dienblad met karaffen en glazen. Litho van onbekende kunstenaar (1800-1899). Bron: Wellcome Collection

Ook buiten Europa, bijvoorbeeld in het Midden-Oosten, waren watermenners een bekend fenomeen. Hier haalden zij hun water vaak uit putten of rivieren buiten de steden en vervoerden dit in leren zakken op de rug van een pakezel naar de stadscentra. Eenmaal in de stad verkochten zij hun water aan alle lagen van de samenleving, zowel op straat als aan huis. De watermenners in het Midden-Oosten behoorden tot de armste lagen van de bevolking. Dit werd door de 9e-eeuwse schrijver al-Jāhiz omschreven als een absurditeit, want water is immers voor iedereen noodzakelijk, maar degenen die het vervoerden verdienden er nauwelijks aan.

Wat betreft de geschiedenis van het watermennen of de openbare verkoop van water is in Nederland veel minder bekend. Het blijft vooral bij beknopte en fragmentarische verwijzingen in verschillende bronnen en literatuur. Een zeldzame historische afbeelding van voor 1900 is een penseeltekening van de Vismarkt in Groningen, gemaakt door H.L. Mijling in 1813 (afb. 4). Op deze tekening is op de voorgrond een jongeman te zien met een houten ton op wielen, voorgetrokken door een paard. Hoogstwaarschijnlijk was dit water ook niet van een bijzondere kwaliteit en werd het gewoon uit de openbare putten of pompen gehaald waar de meeste mensen dagelijks hun water vergaarden. De watermenners waren voornamelijk transporteurs die een dienst verleenden door water bij de mensen thuis af te leveren. Het water dat zij vervoerden had dan ook geen specifieke waarde of functie, maar was gewoon gebruikswater voor verschillende huishoudelijke doelen. Bij een Gronings weeshuis werd in de zeventiende eeuw bijvoorbeeld jaarlijks 28 gulden en 4 stuivers in rekening gebracht voor de watermenners die het weeshuis voorzagen van water. Vermoedelijk hadden de stedelijke watermenners echter ook bepaalde water behoevende industrieën als klant, zoals glasfabrieken die schoon water nodig hadden tijdens het glasblazen.

Afb. 4: Vismarkt in Groningen, gezien naar het westen. Tekening van H.L. Mijling (1813). Bron: Groninger Archieven. ID-nummer: NL-GnGRA_1785_2710

In de stad Groningen, en wellicht ook in andere Nederlandse steden, speelden de watermenners tevens een belangrijke rol bij de brandbestrijding. Sinds de zestiende eeuw werden de watermenners van Groningen namelijk verordonneerd om mee te helpen met de aanvoer van bluswater. Hier kregen ze als betaling een halve daalder voor, als bijverdienste naast hun gewoonlijke inkomsten. In de zeventiende eeuw merkte het stadsbestuur op dat de watermenners over het algemeen weinig haast maakten als er ergens brand uitbrak. Omdat ze wel essentieel werden geacht, werd besloten om voortaan de ‘trommelslagers’ op de watermenners af te sturen. Deze bodes moesten in geval van brand de watermenners erop attenderen dat ze haast moesten maken. Een ordonnantie uit 1730 geeft zelfs aan dat er een register met alle namen en woonplaatsen van watermenners moest komen, zodat de brandmeester goed wist wie hij waar moest zoeken. Het wilde echter ook nog weleens gebeuren dat een watermenner laveloos werd aangetroffen, hij had dan iets anders dan water ingenomen!

Meer onderzoek is nodig om een breder beeld te krijgen van het watermennen in Nederland. Dit blijft een lastige taak aangezien het watermennen behoort tot het type informele beroepen dat in historische bronnen vaak slechts in de marge voorkomt. Het is daarom goed om dit onderdeel van de geschiedenis van drinkwater in Nederland van onderaf te benaderen. Het beroep hield niet op te bestaan bij de komst van de waterleiding rond het midden van de negentiende eeuw. Wie verder kijkt ziet in de eeuwen daarna nog steeds sporen van het watermennen, al is het dan wel soms in een wat gemoderniseerde vorm.

Dániel Moerman

Bronnen:

Berkel, Maaike Van. Aldaar is een stromende bron water in de ‘islamitische’ stad (inaugurele rede). Nijmegen: Radboud Universiteit, 2016.

Denig, Carl. Van aakschipper tot zwikker. Gids van historische beroepen. Utrecht: Matrijs, 2004.

Kucher, Michael P. The water supply system of Siena, Italy: the medieval roots of the modern networked city. New York NY: Routledge, 2005.

Veen, S.D. Van. Een Weeshuis in de zeventiende en achttiende eeuw. Groningen: J.A.C. Veenhof & CO.

Ordonnantie op het reinigen der merkten, straten, cingels en andere publique plaatzen, &c. […]. Groningen: Gesina Elama, 1730.

Podcast “Nieuw licht op geschiedenis van ons drinkwater” met Petra van Dam

In de aflevering “Nieuw licht op geschiedenis van ons drinkwater”, van de H2O-podcast De toekomst van ons water is Petra van Dam uitgenodigd om te spreken over de bevindingen van het project. Samen met gastheer Wim Eikelboom bespreekt Petra wat wij in het heden kunnen leren van de omgang met water in het verleden. Ze benoemt de kenmerken van het vroegere pluriforme watergebruik en de geleidelijke ontwikkeling naar de huidige leidingwatercultuur. Aan de hand van deze geschiedenis waarin mensen gemakkelijk gebruik maakten van verschillende soorten water in één huis, heeft Petra nuttige adviezen voor de toekomst.

De podcast is te beluisteren via Spotify en Google Podcasts.

Daarnaast heeft projectlid Milja van Tielhof een bijdrage geschreven voor het boek What schaft de Pot? Eetcultuur in Nederland door de jaren heen. In haar hoofdstuk: “Een groot misverstand over drinken in de Nederlandse geschiedenis”, ontkracht Milja de mythe dat mensen in het verleden massaal bier dronken.

Tielhof, Milja van. “Geen water, maar bier? Een groot misverstand over drinken in de Nederlandse geschiedenis.” In: Judith Brouwer, Marieke van Erp, Marieke Hendriksen, Rebeca Ibáñez Martín, Olga Leonhard, en Irene van Renswoude (eds.), Wat schaft de pot?: Eetcultuur in Nederland door de jaren heen, bewerkt door Judith Brouwer (Gorredijk: Sterck & De Vreese, 2024), 88-98.

Waterschaarste in Flevoland: Symposium 11 april 2024

Op donderdag 11 april vindt een symposium plaats in Biddinghuizen over de drinkwatervoorziening in Flevoland. Petra van Dam zal hier spreken namens het onderzoeksproject.

Het symposium vindt plaats vanaf 14:00 tot 16:00 uur in het Strandpaviljoen Bremerbaai te Biddinghuizen. Toegang is gratis voor leden van de VUvereniging en het Genootschap Flevo, de entreekosten voor niet-leden bedragen €5,00. Nadere informatie over hoe je je kunt aanmelden is te vinden in het bijgevoegde pdf.

Watergebruik in zeventiende-eeuwse huishouddagboekjes

In het Regionaal Archief in Alkmaar is een bijzonder zeventiende-eeuws memorieboek te vinden. Het memorieboek is in 2019 boven water gekomen en het bestaat uit twee huishoudboekjes die geschreven zijn tussen 1623 en 1646 door de Alkmaarse vrouw Maria van Nesse. In 2022 is er een boek verschenen over het memorieboek waarin de bron toegankelijk wordt gemaakt en waaruit blijkt dat de huishoudboekjes nieuwe inzichten geven in de huishoudelijke consumptie in de zeventiende eeuw.

In deze twee huishoudboekjes hield Maria van Nesse al haar uitgaven zeer precies bij en ze maakte ook persoonlijke aantekeningen. Zo blijkt uit deze boeken dat ze een alleenstaande, vermogende vrouw was. Ze was katholiek en woonde aan de Alkmaarse Langestraat. Dat ze vermogend was blijkt bijvoorbeeld uit de aanschaf van een wijwater pot voor de kerk en verschillende kunstwerken.

Uit haar huishoudboekjes is allerlei informatie te halen over het gebruik van water in het dagelijks leven. Maria gebruikte verschillende soorten water: grondwater, regenwater en slootwater. In de huishoudboeken worden twee soorten pompen genoemd, namelijk een regenwaterpomp en een putwaterpomp. Een regenwaterpomp werd op een cisterne of regenwaterput aangesloten en gaf toegang tot het water voor één huishouden. Een putwaterpomp is een pomp om grondwater mee op te pompen en deze werd veel gevonden op pleinen of andere gemeenschappelijke plekken, maar huizen van welgestelden hadden vaak een privépomp. In de boeken worden verschillende persoonlijke voornaamwoorden gebruikt, soms heeft Maria het over ‘mijn’ en soms over ‘onze’ pomp, dus ze had wellicht toegang tot zowel een eigen pomp als één die ze deelde met anderen en die ergens buiten haar perceel stond.

Opvallend is dat ze daarnaast ook gebruik maakte van slootwater. Dit is ongebruikelijk, omdat we slootwater toch met minder schoon water associëren, dat vooral voor het drenken van vee gebruikt werd en om afval(water) kwijt te raken. Van Nesse schrijft in een huishoudboekje dat ze slootwater gebruikt in het wasproces van wollen dekens. ‘Noch was sij wijtte Spaense deckkens sonder seep heel wit. Sij nam een halfe stuiver of so aan krijt, klein gemaakt en dat zetten sij wat te week in regenwater en dan wast sij het daarna na een tijd en gooit er dan warm water op en als het gewassen was, dan in slootwater gespoeld.’

De betekenis hiervan is niet geheel duidelijk. Misschien wordt hier bedoeld dat de hele inhoud van de wastobbe in de sloot gegooid werd en dat de dekens alvast een keer in de sloot gespoeld werden, en later wellicht nog een keer met regenwater.

Micro-waterinfrastructuur

Naast de twee pompen vermelden de huishoudboeken ook aspecten van de micro-waterinfrastructuur binnen het huis. Zo worden er reparaties gedaan aan de gootstenen en de putten. Het hart van de pomp werd een aantal keer gerepareerd. Zo schrijft Maria in 1632 dat ze Kornelis Paulson het hart van de putwaterpomp heeft laten vervangen. ‘Ick heb Kornelis Paulson een nieuw hart in mijn putwaterspomp after van maken gegeven 18 stuivers, noch terstont daer na van een nieuwe trecker in dieselfde pomp gegeven mede 18 stuivers.’

Deze Kornelis Paulson komt vaker voor, want Maria laat hem in 1634 nog eenzelfde reparatie doen aan de putwaterpomp. ‘Ick heb Kornelis Paulson van een nieuw hart met een nieuwe trecker gegeven van elckx 3 schellingen, komt tesamen 1-16-0 in onse putwaterspomp.’ En in 1635 komt hij nog eens langs voor deze reparatie in de regenwaterpomp. ‘Ick heb Kornelis Paulson van een nieuw hart in onse regenwaterspomp gegeven 18 stuivers ende van een nieuw leer om die trecker van maken gegeven 10 stuivers, komt tesamen 1-8-0.’

Er is tot nu toe nog geen patroon in de frequentie van de reparaties te achterhalen. De ene keer wordt een onderdeel al na twee jaar vervangen, namelijk in 1632 en 1634, of zelfs na één jaar, alweer in 1635, maar het is niet zeker of dit dezelfde pomp was. De tijd tussen de reparaties daarna is vijf jaar, de volgende reparatie was in 1640.  

Maria geeft ook aan anderen opdracht om onderdelen te repareren of te installeren. Zo laat ze in 1640 Klaes Dircks, die woonde op de hoek van de Butterstraat, een nieuwe wateraker maken. Een wateraker is een emmer waarmee het water uit een put omhooggehaald wordt en dat aan een touw in de put hangt, zodat er geen vieze emmers gebruikt worden. Ick heb tot Klaes Dircks op het hoecke van die Butterstraet een nieuwe wateraker laten maken, die mijn kost 5-11-0.

Gebruik van het water

Uit de huishoudboekjes wordt duidelijk dat ze diverse soorten water op verschillende manieren gebruikt. Er staan vermeldingen in over water in recepten, bijvoorbeeld voor een gerecht van kweeperen waarin een ketel (waarschijnlijk gekookt) regenwater gebruikt werd: Ick heb van 6 queperen die ick van nicht Van Eenijgenburch gekregen hadde quevlais of gemaackt, sij wegen 2 pont met schillen en al ende daer most een pont suijcker toe wesen ende die hing men met een ketel regenwater gelijck over, tot dat het aen die soo waer ende dan se op gewonnen ende geschilt met die klockhuijsen uit gedaen ende dan schoon gewassen ende klaijn gesneden.

Bovendien gebruikt ze verschillende soorten water voor het reinigen en schoonmaken van kleding, behalve het genoemde slootwater voor het wassen van de wollen dekens ook regenwater voor het schoonmaken van vlekken in kleding: ‘Noch als men eenige flacke in gekleurt armesij hadde ofte andere gekleurde stoffen, soo nam sij wat tarwesmeel ende menden dat dick met wat regenwater ende smeerden het dan op die fleck ende laijden het dan in die zon te drogen ende schudden het, geljick men was uit doen, heen ende weer, dan ging het daer schon uit.’

Daarnaast gebruikt ze specifiek water voor bepaalde huishoudelijke zaken en doeleinden. Ze hoort bijvoorbeeld dat grond- en putwater minder geschikt zijn voor het witten van muren dan slootwater en dat probeert ze uit: Mijn broer zijn maijt Marijttgen Pieters zegt als men die muuren witten met putwater dan schilferen sij of ende met regenwater dan stuistet of ende met slootwater dat is best, zegt zij. Dan nu besoeck ick het.

Het watergebruik van Maria van Nesse laat zien dat er veel verschillende manieren zijn waarop water gebruikt werd in het dagelijks leven van de vroege zeventiende eeuw. De huishoudboeken geven een uniek inkijkje in het gebruik van water en zijn zowel verrassend als herkenbaar. Het zou interessant zijn om deze bron te vergelijken met gelijksoortige bronnen uit andere steden om te onderzoeken hoe bijvoorbeeld lokale verschillen in waterkwaliteit de toepassing in het huishouden beïnvloeden.

Carolijn Amesz

Bronnen:

De huishoudboekjes zijn te vinden via het Regionaal archief Alkmaar:

76 Archiefbewaarplaats: Rijksarchief in België te Bergen, Henegouwen; Archives de l’Etat à Mons, Hainaut. Archief van de familie De Clerque Wissocq de Sousberghe inv.nr. 652, memorieboek van Maria van Nesse 1623-1639. 1623-1639. https://www.regionaalarchiefalkmaar.nl/collecties/archieven/archieven-2/details/NL-AmrRAA-95.002/path/76.

77 Archiefbewaarplaats: Rijksarchief in België te Bergen, Henegouwen; Archives de l’Etat à Mons, Hainaut. Archief van de familie De Clerque Wissocq de Sousberghe inv.nr. 653, memorieboek van Maria van Nesse 1639-1646. 1639-1646. https://www.regionaalarchiefalkmaar.nl/collecties/archieven/archieven-2/details/NL-AmrRAA-95.002/path/76.

De afbeelding is een bladzijde uit een van de boekjes van Maria van Nesse en afkomstig van de website van het Regionaal archief Alkmaar over het memorieboek: https://www.regionaalarchiefalkmaar.nl/mariavannesse.

Meer informatie over Maria van Nesse is te vinden in het boek: Het unieke memorieboek van Maria van Nesse (1588-1650), nieuwe perspectieven op huishoudelijke consumptie van Judith Noorman en Robbert Jan van der Maal uit 2022. https://www.walburgpers.nl/nl/book/9789463725996/het-unieke-memorieboek-van-maria-van-nesse-1588-1650.

Het project in 2024, het laatste jaar!

Het nieuwe jaar 2024 is begonnen en dat is het laatste jaar voor ons mooie onderzoeksproject, Omgaan met droogte. Onze onderzoeksleider Petra van Dam was onlangs in het Zuiderzeemuseum om een bijdrage te leveren aan een audioproject over de bijzondere drinkwaterobjecten van het museum. Het is een passende start van ons laatste jaar, waarin het accent zal liggen op het naar buiten brengen van onze onderzoeksresultaten.

Met een deel van die resultaten heeft u hier in de blogs kennis kunnen maken, een deel is in wetenschappelijke publicaties ondergebracht die we hier gemeld hebben, en een deel zit nog in de pijplijn van tijdschriften. Het is nu tijd om de resultaten samen te voegen en te verspreiden.  We werken aan een synthese die als wetenschappelijk artikel en als publieksboek wordt gepubliceerd. We gaan ook diverse publiekslezingen houden. Op dit moment zijn al voor twee data vastgesteld, 17 februari en 21 maart. Zodra we meer details hebben, stellen we u op de hoogte.

Als we met onze resultaten naar buiten treden, zullen er weer allerlei verassingen zijn, zoals dat tot nog toe steeds het geval geweest is. Bij de audio-opnamen in het Zuiderzeemuseum, die deel uitmaken van een project dat journaliste Tracy Metz met het museum realiseert in het kader van een nieuwe tentoonstelling over drinkwater, ontdekte Petra een prachtig object: de drinkwatervoorziening van het huis van Marken. In de huiskamer bevindt zich de ’put’, rijk versierd met Delfts blauwe tegels, en onder de deksel hangt de aker, het originele ijzeren emmertje waarmee het water opgehaald werd. De put is verbonden met de regenwaterbakken die zich onder in het huis bevinden. Aan de buitenkant van het grote huis zijn de regenpijpen te zien die op drie plaatsen het huis binnengaan. Geen druppel die op dit grote dak viel werd verspild.

We zien uit naar een mooie afsluiting van ons project!

En ondertussen wensen wij u alle goeds voor het Nieuwe Jaar.

Het huis van Marken met ‘put’ in de huiskamer verbonden met de regenwaterbak; Zuiderzeemuseum. Foto: Petra van Dam